Vertaald proza

BOEKEN NR. 7, SEPTEMBER 2023

Italo Calvino: Onze voorouders

door Inge Lanslots

‘De eekhoorn van de pen’. Zo labelde Cesare Pavese in 1947 zijn collega Italo Calvino omwille van zijn lichtvoetige, rake en uitgepuurde stijl. Dat label werkte beklijvend, maar dat weerhield Calvino er niet van om te experimenteren en zich nieuwe uitdagingen op te leggen. Men denkt hierbij vaak aan zijn latere werken nadat hij lid geworden was van ‘Oulipo’ (Ouvroir de littérature potentielle-Werkplaats voor potentiële literatuur), een groep Franse auteurs en wiskundigen wier werken vanaf 1960 aan bepaalde voorwaarden of beperkingen moesten beantwoorden – een van de bekendste voorbeelden is Georges Perecs La disparition (1969), een roman waarin de letter -e- niet voorkomt.  

Calvino (1923-1985) had zich echter al voor 1960 al in zijn eentje uitgedaagd. Na een eerste neorealistische fase – hij debuteerde in 1947 met Het pad van de spinnennesten (Atlas 2010) – wil hij ‘fantastische’ werken schrijven omdat hij niet langer de realiteit onverbloemd wil weergeven. Hij wil zijn medemens doen nadenken over diens ‘ontaarde’ natuur. In het naoorlogse Europa lijkt die medemens wat stuurloos. Toch stelt Calvino die niet rechtstreeks in vraag. Dat doet hij via ‘onze voorouders’, een burggraaf, een graaf en een ridder, in drie aparte novellen die oorspronkelijk in 1952, 1957 en 1959 verschenen en die een jaar later gebundeld werden in de trilogie Onze voorouders.
.
In de eerste novelle, De gespleten burggraaf, splijt in de Bohemen een kanonskogel de protagonist Medardo van Terralba in twee. Een chirurg slaagt erin zijn linkerhelft van zijn lichaam te redden. Dat deel verlaat voortijdig een van de zeventiende-eeuwse Oostenrijk-Turkse oorlogen en terroriseert bij terugkeer iedereen in zijn burggraafschap Terralba in Sardinië. De slechte Medardo ontwerpt zelfs marteltuigen waarmee hij creaturen en objecten kan doorklieven, net alsof hij zijn eigen trauma als beul wil herbeleven. Terralba’s bewoners vermijden confrontaties met de inslechte burggraaf en schrikken zich een hoedje wanneer de burggraaf hen af en toe hartelijk bejegent. Het duurt even voor de bewoners beseffen dat ook de burggraafs rechterhelft de oorlog overleefd heeft, maar ze raken al snel gebiologeerd door hoe beide helften, die door hun respectieve slecht- en goedheid onuitstaanbaar zijn, vallen voor dezelfde vrouw. Die liefde zal hen uiteindelijk samenbrengen. De gespleten burggraaf kent dus een happy ending, met een burggraaf die zijn menselijkheid terugvindt.
 
Met De baron in de bomen neemt Calvino ons naar het Ligurië van de achttiende eeuw, meer bepaald naar 15 juni 1767 wanneer de twaalfjarige Cosimo Piovasco van Rondò rebelleert tegen het gezag van zijn ouders – hij weigert de slakken die op het menu staan te eten – en in een oude eik klimt. Vanaf dat ogenblik zal Cosimo zijn hele leven in de bomen zal leven zonder ooit nog de aarde te raken, ook na zijn dood (hoe moet de lezer zelf ontdekken). De jonge baron zal echter geen geïsoleerd leven leiden in een niet zo toevallig bosrijke omgeving. Het contact met zijn vier jaar jongere broer zal hij niet verbreken. Daarnaast leert Cosimo de dorpsbewoners kennen, ook bandieten, engageert hij zich voor de gemeenschap, correspondeert hij met Voltaire en ontmoet hij zelfs Napoleon, al doet die laatste zijn reputatie geen eer aan. Cosimo wordt trouwens verliefd op de romantische Viola. Die liefde probeert Cosimo te rijmen met zijn passie voor boeken en de Verlichting.
 
De ridder die niet bestond brengt de lezer dan weer terug naar de periode van Karel de Grote en de kruistochten. Hoofdpersonage is de paladijn Agilulf, een ridder zonder lichaam die louter op wilskracht en zijn geloof in zijn Karolingische heer een leeg harnas doet bewegen. Agilulf wil zich bewijzen in de strijd van zijn vorst die hem een schildknaap zonder eigen bewustzijn toewijst. Agilulf neemt ook een jonge onervaren ridder onder zijn hoede. Tussen het strijdgewoel door gaat Agilulf ook op zoek naar zichzelf, en liefst ook een lichaam. Hij vindt wellicht ook de liefde terwijl ook andere ridders romantische avonturen beleven…
 
Chronologisch gezien zou De ridder die niet bestond het eerste luik van de trilogie moeten zijn, maar net in deze novelle gaat Calvino een stapje verder, in het bijzonder door de manier waarop Calvino het schrijversschap centraal en tegelijkertijd in vraag stelt. Dat doet hij via de vertelster zuster Theodora die zowel binnen als buiten het verhaal staat. Zuster Theodora, die zich pas in het vierde hoofdstuk identificeert, vraagt zich tot op het einde van het verhaal af hoe ze Agilulf en zijn zoektocht moet portretteren, vaak met veel gevoel voor ironie. Hiermee heb ik uiteraard niet gezegd dat De gespleten burggraaf en De baron in de bomen geen boeiende vertellers hebben. Medardo’s neef en Cosimo’s broer weten de lezer zeker mee te slepen terwijl ook zij worstelen met het schrijversschap, maar ze overstijgen de vertelling niet, iets wat zuster Theodora meesterlijk doet.
 
Nu wat maakt Onze voorouders als drieluik an sich zo buitengewoon? Calvino wil aantonen dat zijn medemens 1) worstelt met zijn inborst (goed-kwaad) en te makkelijk in extremen denkt, 2) zich bedreigd voelt in zijn vrijheid, een vrijheid die Cosimo wel degelijk claimt en dus 3) op zoek is naar zijn identiteit. Hij biedt je een inkijk in de menselijke ziel -- cf. Als op een winternacht een reiziger: ‘Calvino presenteert de menselijke ziel als een caleidoscoop met eindeloze mogelijkheden.’
 
Zo geformuleerd komen die lessen wat simplistisch over. De trilogie wordt dan ook vaak verkeerdelijk voorgesteld als lectuur voor de jongere lezer, maar Onze voorouders is wel degelijk diepgravend. De meer volwassen lezer zal dus ook kunnen genieten van de drie novellen, waarin Calvino vele literaire knipogen naar andere teksten en denkers verwerkte, zoals Ludovico Ariosto’s Orlando furioso (Athenaeum Polak & Van Gennep 2010), de ridderroman met een Razende Roeland in de hoofdrol. Calvino’s lichtvoetige stijl loodst je zo door fantastische verhalen waarbij je je nooit de bedenking maakt dat het wedervaren van de burggraaf, de graaf en ridder niet echt zijn. Op zich is het jammer dat in de herdruk van deze klassieker Calvino’s eigen voorwoord uit 1960 en het latere nawoord (dat werd opgenomen in Calvino’s verzameld werk) ontbreken. Zo had de lezer kunnen ontdekken hoe Calvino zijn drieluik wilde framen. Dat ene manco neemt echter niet weg dat Onze voorouders fantastische literatuur biedt, in beide betekenissen van het woord.
 
Italo Calvino: Onze voorouders, L.J. Veen Klassiek, Amsterdam 2023, 463 p. ISBN 9789403169811. Vertaling van I nostri antenati door Henny Vlot. Distributie VBK België

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies



ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri