Vertaald proza

BOEKEN NR. 1, JANUARI 2024

Gesualdo Bufalino: Tommaso en de blinde fotograaf

door Monica Jansen

De farce van het eindeloos herbeginnen  

De roman Tommaso en de blinde fotograaf verscheen voor het eerst in 1996, en een paar maanden later overleed Gesualdo Bufalino aan de gevolgen van een auto-ongeluk, dat hij overleefd zou hebben ware het niet dat sinds hij tbc had opgelopen aan het front tijdens de Tweede Wereldoorlog, hij een van zijn longen was kwijtgeraakt.
 
Bufalino had vrijwel zijn hele leven doorgebracht in Comiso, in het zuidoosten van Sicilië, waar hij Italiaanse literatuur doceerde in het een paar kilometer verderop gelegen Vittoria. Zijn verteltalent werd ontdekt toen hij in 1978 een inleiding schreef voor een fotoboek van Comiso, uitgegeven door Sellerio. Zo kwam het dat hij in 1981, op eenenzestigjarige leeftijd, debuteerde met Diceria dell’untore en in 1988 succes oogstte met Le menzogne della notte, twee prijswinnende romans (Premio Campiello en Premio Strega) die in het Nederlands bij uitgeverij Contact vertaald werden door Wilfred Oranje in respectievelijk 1991 (Koortsdromen) en 1989 (De leugens van de nacht). Van kinds af aan verslond hij literatuur en zijn enorme collectie van meer dan tienduizend boeken is nu te bezichtigen in het aan hem gewijde museum, de Fondazione Bufalino.
 
Zoveel staat te lezen in het voorwoord van de vertalers, Manon Smits en Pieter van der Drift, die zelf naar Comiso trokken en zijn grafsteen bezochten met daarop de Romeinse epitaaf Hic situs, luce finita (‘Hier rust ik, het licht voorgoed gedoofd’). Dit alles zou louter geschiedschrijving zijn ware het niet dat de wijze waarop Bufalino om het leven is gekomen verrassend veel lijkt op het lot van de blinde fotograaf in de roman, en het grafschrift ook in de roman wordt gethematiseerd wanneer dit niet geschikt wordt geacht voor het graf van de fotograaf; diens licht was immers al veel eerder gedoofd.
 
Is dit toeval? Feit en fictie lopen in deze roman, alsook daarbuiten, op een wonderlijke manier door elkaar. Eind jaren 1980, begin jaren 1990 debuteerde een nieuwe groep ‘jonge Italiaanse schrijvers’, die in 1985 internationale roem verwierven op de Frankfurter Buchmesse en ook in Nederland met belangstelling door de critici werden gevolgd. In een artikel dat Cok van der Voort in 1986 in De Gids publiceerde met de titel ‘Verhalen zonder oplossing, woorden zonder verhaal, snelheid zonder doel’, wordt een aantal kenmerken van het postmodernistische Italiaanse proza behandeld aan de hand van inmiddels klassieke auteurs zoals Italo Calvino en Umberto Eco, maar ook ‘giovani scrittori’ waaronder Gianni Celati, Andrea De Carlo en Antonio Tabucchi, waarbij ze in het bijzonder ingaat op het fenomeen van de ‘antidetective’. Zoals in de postmoderne roman doelloosheid, toeval en onzekerheid de personages en de verhaalstructuur beheersen, zo is de antidetective er een zonder ontknoping. Of zoals Van der Voort het samenvat:
 
‘Grof gezegd worden in een anti-detectiveroman de drie belangrijkste elementen van het genre, de misdaad, het detective-personage en de oplossing, geparodieerd of genegeerd. De afwezigheid in de postmoderne wereld van een centrum, een zwaartepunt, een doel, vinden hun weerslag in de plot, die tot een paradoxale of zelfs geen enkele oplossing leidt’.
 
Ook Bufalino steekt, zij het op een melancholische manier, de draak met het detectivegenre door te spreken van ‘een of andere Maigret-achtige’ alsof de logica van de causale verbanden slechts nog een optie is, en door te verzuchten dat de puzzelstukjes niet meer op hun plaats vallen ‘zoals in die meesterlijke detectives uit de jaren dertig’. In plaats daarvan blijft de ik-verteller Tommaso Mulè ‘kauwen’ op zijn vragen zonder dat deze enig ‘digestief antwoord’ opleveren maar slechts ‘slappe argumenten en hypothesen’. Ook wanneer hij in het metafictionele slotdeel de balans opmaakt, lukt het hem niet om met de tot vijf hypothesen teruggebrachte conclusies de ‘waargebeurde feiten’ te reconstrueren: ‘hoe meer ik, me overgevend aan de geest van de geometrie, de rationale pijlen van mijn handelen op het schoolbord teken en voor mezelf een tafel dek met alle opties, met alle voor en tegens tot op de milligram afgewogen, hoe groter de kans dat ik net als de ezel van Buridan blijf twijfelen tussen het ene gerecht en het andere en uiteindelijk zal verhongeren’.
 
Tommaso, die zichzelf meerdere malen in de roman karakteriseert – want postmodern genoeg is hij ook op zoek naar zichzelf – als een ‘vrijwillige kluizenaar’ die zijn ambities als schrijver en journalist heeft ingeruild voor een bestaan als manusje-van-alles in een flatgebouw in Rome, gedraagt zich ook allesbehalve volgens enige morele standaard. Als getuige van de moord (of was het een toevallige botsing?) van zijn vriend, de blinde fotograaf met de bijnaam Tir(esias) – de hebbelijkheid om elkaar met een bijnaam te benoemen is alom tegenwoordig in deze roman en zo staat Tommaso ook bekend als Mattia Pascal (naar een personage van Pirandello) – maakt hij zich uit de voeten en belandt zo een nacht in de cel, wat een in cursief afgedrukte ‘lofzang voor de Regina Coeli-gevangenis’ oplevert.
 
De vertelling is tevens een palimpsest van verschillende verhalen in het verhaal die behoren tot verschillende stijlen van documenteren die passen bij de afwisselende rollen die de verteller aanneemt, als verslaggever van De Verrekijker, als ‘memorialist, toeschouwer-acteur, romancier van de gebeurtenissen’. De ik-verteller verlangt ernaar als de ‘personages uit de grote romans’ te zijn, ‘consistent, standvastig, uitgewerkt’, maar hij is ertoe veroordeeld om ‘een soep van een heleboel stukjes en mootjes mens’ te zijn, te bestaan uit ‘dat soort patchworkmateriaal dat marmerwerkers aanduiden als pezzame’. Zijn emoties, die hij bewust op een laag pitje houdt, heeft hij ook niet onder controle als hij verliefd wordt op een van de aanwezigen tijdens de partouze – die Tir als fotograaf van het bacchanaal noodlottig zou worden –, Lea, ‘de sleutel tot alles’. Terstond wil hij het door zijn vriend verduisterde filmrolletje niet meer bemachtigen om de dader van de moord aan te wijzen, maar om Lea te behoeden voor rechtsvervolging. Bovendien aanvaardt hij zijn rol als ‘pseudodetective’ – ‘pseudo’ want zoals Tir het verwoordt, ‘de hele wereld is surrogaat, prothese, manipulatie’ – alleen maar voor het geld dat Bendidio (letterlijk: godsgeschenk), zijn voormalige baas van De Verrekijker hem biedt om met zijn verslag de krant uit de rode cijfers te helpen.
 
Kortom, in deze roman gaat het niet om de moordzaak en het hoe, waar en waarom die hier aan vastzitten, maar als er een rode draad is in het verhaal dan is het die van het stilzetten van de tijd door middel van de herhaling. Je kan je afvragen wat Tommaso en de blinde fotograaf, die in de titel naast elkaar vermeld worden, met elkaar gemeen hebben. Beiden zijn levende paradoxen aangezien de een ondanks zijn doopnaam ‘verzinsels en dromen’ produceert, en voor de ander de camera zijn ogen is. De schrijver verdedigt echter het ‘incongruentiebeginsel’ als ‘drijvende kracht achter alle fictie’ terwijl de fotograaf, ondanks dat hij de duisternis vastlegt, toch ‘het waarschijnlijke en het mogelijke’ boven het ‘onwaarschijnlijke en onmogelijke’ verkiest. Wanneer Tommaso het ontwikkelproces in de doka observeert, concludeert hij dat fotografie de enige kunst is die ‘de ijzeren wetten van de noodzaak overstijgt, de enige die kan winnen van de geschiedenis, en die de tijd kan stilzetten’. En dat is precies het wonder waarnaar hij zelf op zoek is met zijn fictie, die met de vele verwijzingen naar hoge en lage literatuur, film, muziek en kunst alsmaar betekenissen en stemmingen blijft reproduceren en stimuleren. Zo krijgt Tommaso’s vertaaloefening van het gedicht ‘Le cimetière marin’ van Paul Valéry waarmee hij zich tussen de gebeurtenissen door bezighoudt, een metafysische betekenis die vervat ligt in het onvertaalbare vers ‘Le temps, le temps toujours recommencé’. Want, zo redeneert Tommaso:  
 
‘het is de tijd niet toegestaan om te eindigen of te beginnen; en evenmin om stil te staan. Maar de zee wel; maar ons wel, en onze afgezaagde, homologe voorraden van emotie en herinnering’.
 
Het relativerende ‘nou en’ waarmee hij alles pleegt af te doen, vindt juist in de scheppende kracht van telkens sterven en opnieuw herboren worden een beginsel dat hem de vrijheid biedt om te speculeren over de aanwezigheid van een alwetende God zonder erin te hoeven geloven.
 
Gesualdo Bufalino: Tommaso en de blinde fotograaf, Oevers, Zaandam 2023, 244 p. ISBN 9789493290631.Vertaling van Tommaso e il fotografo cieco door Manon Smits en Pieter van der Drift. Distributie De Wolken

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies



ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri