Gids in een ‘claustrofoob’ universum
Toujours sourire, le coeur douloureux. De opmaak van een biografie over een schrijver die met dat devies leefde, kan niet minder zijn dan een tantaluskwelling.Telkens wanneer de ‘waarheid’
tastbaar dichtbij lijkt, beweegt ze zich weer buiten bereik. Voor Mark
Schaevers is het evenwel een roeping om het leven van Hugo Claus (1929-2008) te
boekstaven. Met de ambitie om een definitief levensverhaal te schrijven, gidst
hij de lezer door het spiegelpaleis van Vlaanderens meest notoire mythomaan.
Schaevers is in elk
geval goed uitgerust. In 2004 publiceert hij, met medewerking van de schrijver,
het citatenboek Groepsportret, dat hij voor theatermaker Josse de Pauw
bewerkt tot de monoloog De versie Claus (2008). Daarna gaat hij al eens
aan de slag met Claus’ archief, wat leidt tot het boek De wolken (2011).
Drie jaar later begint Schaevers aan De levens van Claus. Tien jaar lang
achtervolgt hij de schrijver, en neem dat gerust letterlijk, want in Griekse en
Amerikaanse hotels boekt hij zelfs dezelfde kamers als Claus. Om de vlinder te
pinnen zijn alle middelen gewettigd.
De biografie kent een chronologische
opbouw, die wijst op Schaevers’ exhaustieve streven om geen detail ongemoeid te
laten. In veertien etappes van telkens vijf tot tien jaar volgt de lezer de
turbulente opgang van Claus’ kosmopolitische kunstenaarsleven, gaande van
geboorte tot zelfgekozen levenseinde in het Venetië van het noorden. Ondertussen
wil het boek aantonen hoe Claus de twintigste eeuw heeft belichaamd. Een
belangrijk motief is een beau monde van filmsterren, auteurs, kunstenaars, tot
zelfs een politicus zoals Verhofstadt, premier van Belgïe van 1999 tot 2008. In
correspondenties, dagboeknotities en interviews stelt Claus zichzelf graag voor
als de spin in dat netwerk.
Om dat te kunnen doorzien last Schaevers in de ik-vorm af
en toe anekdotes in, ontleend aan gesprekken met familie, vrienden, of zelfs
oud-klasgenoten. Het bepaalt samen met bronnenonderzoek – waarvoor in de
epiloog Jan Nonneman wordt bedankt – de methodiek om al die verschillende ‘Clausjes’
in kaart te brengen. Op die manier raakt Schaevers bijvoorbeeld aan het complex
achter Claus’ collaboratieverleden. Hoewel een jonge Claus in Hitlerjugend-uniform
met opzienbarende dolk door Kortrijk paradeert, aldus klasgenote Ivonne Corne, doet
een oudere, liberale Claus er telkens het zwijgen over toe in publieke
optredens, ook na de als autobiografisch ontvangen sleutelroman Het verdriet
van België (1983). Verstandig reduceert Schaevers dit vervolgens niet tot
spijt of schuld, maar laat hij het interpreteren aan de lezer.
Daarnaast legt
Schaevers een autobiografisch vergrootglas boven Claus’ romans. Zo gebruikt hij
Louis Seynaeve om iets over Claus’ kostschooljeugd te laten zien. Seynaeve is het
hoofdpersonage uit Het verdriet van België, dat bij aanvang van de
biografie evenwel erg vaak als alter ego van de schrijver wordt beschreven. Dergelijke
hantering van fictionele teksten houdt risico’s in voor een biografie, maar in
het geval van Claus kan het gelden als een valabele leeswijze, aangezien
briefwisselingen goed laten zien dat hij zich weldegelijk door het eigen leven
liet inspireren.
Een treffend, doch dégoutant voorbeeld is hoe Claus in Het jaar van de
kreeft (1972) de kapster Toni laat sterven aan kanker nadat een relatie met
zakenman Pierre op de klippen is gelopen. De voornamen van Toni zijn
dezelfde als die van Kitty Courbois, een actrice met wie Claus een
buitenechtelijke verhouding had, wat toont dat Courbois model had gestaan voor
Toni. Claus had met andere woorden Courbois dood geschreven. Ronduit pijnlijk
zijn de woorden die Schaevers uit een gesprek met Courbois citeert: ‘Hij laat
mijn dochter naar mijn begrafenis komen!’
Gelukkig doseert Schaevers de
sensatie in zijn biografie. Claus is inderdaad een celebrity avant la lettre, dat
tonen tevens de vele krantenkoppen over de telkens nieuwe vrouw aan zijn zijde,
maar dat staat een blik op Claus als gigantisch tandwiel in het culturele veld
niet in de weg. Sterker nog, het boek laat de schrijver op een gegeven moment
zien als de machine op zich. Onder een valse naam recensies over het eigen werk
schrijven, werk opsturen naar recensenten of bevriende dichters, acteren in
interviews – het gesprek met Adriaan Van Dis in 1983 bestempelt Schaevers
terecht als exemplarisch –, Claus doet het allemaal. Ofschoon Claus als
artistiek vernieuwer door de receptie vaak wordt weggehoond, hij beheerste ‘Het
Spel’ als geen ander.
Uiteindelijk ontwikkelt de biografie Claus’ vrijheidsdrang als pendant
van de mythomanie. ‘Vrijheid is de mooiste kreet’, laat hij optekenen in een
interview uit 1970, en Schaevers volgt die lijn om te tonen dat Claus zijn
wereld ervaart als een ‘claustrofoob’ universum. ‘Klemmen’ zoals gezin,
familie, internaat, eigen lichaam, maar bovenal de Vlaamse maatschappij moeten
eraf.
Claus
kan evenwel niet zonder, wat als tragisch naar voren komt. Hij ontvlucht het
katholiek conservatieve Vlaanderen door naar Parijs te trekken, en er te werken
met CoBrA-kunstenaars als Karel Appel, of Vijftigers als Simon Vinkenoog en
Hans Andreus, maar werk kan hij pas voltooien in Vlaanderen. Naar eigen zeggen
geldt dat voor de in Oostende geschreven roman De hondsdagen (1951-1952),
een verhaal over het vreselijke liefdeslot van een Kempens meisje genaamd Bea.
Maar nog beter gaat dat op voor De Oostakkerse gedichten (1955), een
bundel geconcipieerd en geschreven in de Koestraat in het Gentse Oostakker,
waarmee Claus zich definitief vestigt als literair vernieuwer. Vlaanderen kreeg
hij niet afgeschud.
Naar het einde van de biografie toe krijgt de inhoudelijke sterkte wel
wat af te rekenen met tekstuele onzorgvuldigheden. Zo zijn de overgangen tussen
onderdelen – die steevast met een nummer worden aangeduid – niet altijd even
logisch, of krijgt een begrip als ‘Claustrum’ pas dertig pagina’s na het eerste
gebruik een duidelijke context. Ook laat de biograaf zich in de laatste
hoofdstukken soms verleiden tot een oordeel of een Hineininterpretierung. Claus’
latere opvattingen over zijn tekeningen vindt hij bijvoorbeeld ‘niet zo sterke
argumenten’, en terugkijkend op de samenwerking voor Groepsportret ziet
hij een enthousiaste Claus, omdat ‘– denk ik achteraf –’ praten over werk beter
ging dan het te schrijven door de oprukkende alzheimer. Op een werk van
afgerond duizend pagina’s moet dit wel niet overschat worden.
Met De levens van Claus heeft
Mark Schaevers hoog ingezet. Het leven willen vertellen van een schrijver die
op onnavolgbare wijze verstoppertje speelt, is jezelf vleugels van was
aanbinden. Dat Schaevers dat levensverhaal niet alleen verteld heeft gekregen,
maar er ook lijnen in aan heeft kunnen leggen zonder dat het klemmen zijn geworden,
bewijst dat hij in zijn opzet is geslaagd. Meer dan een leven in taal vatten,
moet een biografie ten minste een facet van de beschrevene belichamen. Net zo is
dit boek een biografie dat er evengoed geen hoeft te zijn, want zonder twijfel
zou Claus elk citaat of detail even gemakkelijk kunnen ontkennen. En toch
geloof je het.
Mark Schaevers: De levens van Claus, De Bezige Bij, Amsterdam 2024, 800 p. ISBN
9789403161617.
Distributie Standaard Uitgeverij
deze pagina printen of opslaan