Vertaald proza

BOEKEN NR. 4, APRIL 2024

Natalia Ginzburg: Familielexicon

door Monica Jansen

Babbelzucht als overlevingsstrategie
 
Natalia Ginzburg brak door in 1963 toen ze met Familielexicon de prestigieuze Premio Strega won. Een van de mededingers dat jaar was Het respijt van Primo Levi, en het succes van Giorgio Bassani’s De tuin van de familie Finzi-Contini was direct aan haar roman voorafgegaan. Als we aan deze ‘Joodseconstellatie’ ook nog Umberto Saba’s onopgemerkt gebleven Herinneringsverhalen uit 1956 toevoegen, waarin het ook om Joodse familiegeschiedenissen ging, dan lijkt het gerechtvaardigd om Familielexicon een herinneringsroman te noemen die haar eigen kijk toevoegt aan het Joods zijn, dat de schrijfster zag als een bepalend maar ondefinieerbaar iets dat in je bloed zit.
 
Domenico Scarpa, wiens ‘Kroniek van Familielexicon’ als kritisch apparaat is toegevoegd aan de vertaling, ziet de betekenis van het Jodendom voor Ginzburg vervat in het verhaal ‘Argon’ waarmee Primo Levi Het periodiek systeem (1975) opent en dat een ‘essay-verhaal over een inmiddels uitgestorven stam en de taal ervan’ is. Ginzburg schrijft in 1975 in haar recensie van Levi’s bundel dat ze in het bijzonder getroffen is door het voor haar ‘schitterende ‘Argon’’, dat haar het gevoel geeft dat daarin ‘een voorgoed verdwenen wereld wordt belicht’ waarvan ‘die bijzondere argeloosheid en ironie en buitenissigheid en eenvoud van de aarde is weggevaagd door een genocide die er ook het zaad van heeft verwoest, zodat ze nergens meer kan opkomen’. De cirkel sluit zich, besluit Scarpa, het essay-verhaal en de essay-roman vertonen hun verwantschap in de transcriptie van een leven en een wereld die verloren is gegaan.
 
Met dat verschil dat de familieleden van Natalia juist dankzij hun argeloosheid, ironie en buitenissigheid aan de Holocaust lijken te zijn ontsnapt. Een goed voorbeeld hiervan is hoe haar vader, die tijdens de oorlog in Luik verblijft om zijn beroep als natuurwetenschapper te kunnen blijven uitoefenen, na de Duitse invasie in België op de vlucht naar Boulogne als het ware in de armen van de Duitsers loopt, zijn naam en toenaam geeft, en toch netjes, door de Duitsers, weer in Luik wordt afgeleverd, waar hij vervolgens nog een jaar blijft voordat hij weer naar Italië terugkeert. En ook de geschiedenis van broer Mario kan hier genoemd worden: opgepakt bij de Italiaans-Zwitserse grens bij Ponte Tresa met een auto vol antifascistische pamfletten, weet hij ongedeerd de rivier over te zwemmen, omdat een van de grenswachters ervan afziet om hem neer te schieten.
 
De rommelige Segre’s lijken niet de moeite waard te zijn om als politiek doelwit beschouwd te worden, vader en zonen Gino en Alberto worden zo nu en dan opgepakt wegens vermeende betrokkenheid bij antifascistisch verzet, maar dit is eerder iets waar een praktische oplossing voor moet worden gezocht dan een drama dat sporen nalaat. Een geestige episode is in dit verband de raad die moeder Lidia vraagt aan de dan beroemde romancier Pitigrilli, auteur van ondeugdelijke lectuur die door zoon Alberto werd verslonden. Hij wordt met een paar pennenstreken neergezet als die lange forse zwartgrijze gestalte, gehuld in die lange overjas met dat ‘geheimzinnige, hoogmoedige, treurige gezicht’ -- later werd bekend dat hij een spion van de OVRA (de Italiaanse voorloper van de Duitse Gestapo) was. Al bij al lijken ze speels om te gaan met hun sympathie voor verzetsmensen en hun ontdekking van het nieuwe woord ‘gecompromitteerd’, dat ongemakkelijk en spannend is tegelijk.
 
De vrees om een ‘saai’ leven te lijden is groter dan de angst dat het einde van de wereld nabij is. De moeder bezoekt de salons van haar vriendin Paola Carrara om positief nieuws te horen, is daarom dol op Adriano Olivetti, de verlichte industrieel uit Ivrea die met haar dochter Paola zal trouwen, en vestigt haar hoop op ene Rognetta, een zakenman en reiziger die echter na de inval van Duitsland in België nog maar één uitweg ziet, vluchten naar Madagaskar (‘joost mag weten waarom’). Serieus wordt het met de komst van Leone Ginzburg in de familie, die trouwt met Natalia Ginzburg en, als gevaar voor het land beschouwd door het fascistische regime, regelmatig wordt vastgezet. De familie Ginzburg wordt naar de Abruzzen verbannen en vlak nadat Natalia zich met haar twee kinderen bij hem gevoegd heeft in Rome, wordt Leone na de wapenstilstand gearresteerd wegens zijn werk in de clandestiene uitgeverij en overlijdt hij in de Duitse vleugel van de Regina Coeli-gevangenis. Maar ook deze gebeurtenis blijft in de anekdotische sfeer hangen en krijgt geen dramatische lading.
 
Wat dit Familelexicon zo levendig en lezenswaardig maakt is juist deze mengeling van het bijzondere van het sociale, politieke en culturele milieu waarin de Segre’s toen verkeerden, en de routine van het gezin met zijn gewoontes en hebbelijkheden, twee lagen die allebei beschreven worden vanuit het perspectief van de kindertijd, die ongemerkt overgaat in volwassenheid. Terwijl de geschiedenis haar eigen chronologische verloop kent en neerslag heeft op hoe de personages de werkelijkheid ervaren – de beleving van de naoorlogse periode lijkt welhaast weemoediger en wanhopiger dan het onzekere bestaan tijdens het fascisme en in oorlogstijd –, is het ‘familielexicon’ voor altijd gebeiteld en kan op elk moment, eindeloos, worden aangewend. Zoals de ik-verteller het zegt, ondanks dat de familie verdeeld raakt, is er maar één woord nodig of ze zijn weer herenigd (‘Die zinnen vormen ons Latijn, [...] het fundament van de eenheid van onze familie’). Ginzburg zegt bovendien expliciet in haar ‘Woord vooraf’ dat ze alleen heeft opgeschreven wat ze zich herinnerde, en dat het vertelde daarom ‘eindeloze lacunes’ vertoont waardoor het onvermijdelijk als een roman gelezen moet worden, hoewel het verslag ‘ontleend is aan de werkelijkheid’.
 
In de verschillende essays die de vertelling in- en uitleiden wordt op verschillende manieren bij deze hybride vertelstructuur stilgestaan. Cesare Segre licht de herhalende waarde van het ‘imperfectum’ uit waardoor situaties en handelingen iets gebruikelijks krijgen. Cesare Garboli staat stil bij de dubbelrol van de vertelster die afwisselend haar ene oog op ‘naïef’, en haar andere op ‘almachtig’ zet. Scarpa vermeldt in zijn inventaris van de receptiegeschiedenis van het boek ook de kritische commentaren. Familielexicon zou geschreven zijn vanuit het gezichtspunt van een intellectuele kaste en bol staan van onbeduidende banaliteiten, en in de wens om met het Joodse ‘anders zijn’ te breken, zou er onzorgvuldig zijn omgegaan met het Jodendom. Kortom, Natalia’s ‘wereld zonder gewicht’(Garboli) wekt zowel bewondering als argwaan.
 
Terecht prijst Scarpa de lezing van Italianiste Giuliana Minghelli aan die ingaat op het sleutelbeeld van de verhalenverteller van Benjamin om de verwantschap aan te tonen met de traditie van de minstrelen die geschiedenissen vertellen om ‘de tijd te doden’. Het verhaal van de familie Segre is een geschiedenis die bestaat uit vele geschiedenissen die ‘onuitputtelijk hun eigen ritme volgen, meermalen op zichzelf terugkomend en eindeloos hervertellend’. Daarin schuilt denk ik inderdaad de stuwende kracht van deze herinneringsroman, die in feite geen einde kent, want vader en moeder blijven, nadat het doek gevallen is, doorpraten en elkaar onophoudelijk de anekdotes vertellen die de stof vormen van hun bestaan. Het boek sluit met de typerende woorden van de vader: ‘Ach laten we nu niet over Bakkebaard beginnen! [...] Hoe vaak heb ik dat verhaal niet gehoord!’. En in het omzetten van de afwisselend barse en opgewekte uitroepen waarmee de meerstemmige ‘clan’ tot ons spreekt in de trouwe weergave van haar jongste telg, is vertaler Jan van der Haar bijzonder goed geslaagd!

Natalia Ginzburg: Familielexicon, De Arbeiderspers, Amsterdam 2023, 300 p. ISBN 9789038812762. Vertaling van Lessico famigliare door Jan van der Haar. Distributie L&M Books


deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies



ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri