Een oude gedenksteen
ergens te velde, zo noteert Stefan Hertmans in zijn dankwoord bij Dius,
inspireerde hem tot de naam van zijn hoofdpersonage:
‘Daar ‘verongelucte van syne
kare’ op 1 augustus 1768 de werkelijke Egidius De Blaeser.’
De associatie met het beroemde
Egidiuslied, de klaagzang om de verdwenen vriend, ligt voor de hand en zet
meteen de toon voor de roman over Dius Prati, zoals De Blaeser door iedereen
werd genoemd in de omgeving van Anton, de ik-verteller in de roman en docent
kunstfilosofie aan de Academie van Gent. Wat ervan aan is, hoe het zit met die
tweede naam, wordt pas aan het slot van de roman expliciet geduid, wanneer Dius
na zijn dood tot een ware beroemdheid is uitgegroeid. ‘Dat zijn identiteit
onbekend bleef, droeg aanzienlijk bij tot de mythevorming en de hype’.
Dius kan
binnen deze context gelezen worden als een kunstenaarsroman, waarin Hertmans
beschouwingen over de kunst, en vooral dan die uit de zestiende en zeventiende
eeuw, toetst aan de bijna ambachtelijke manier waarop iemand als Dius zijn ware
kunstenaarsroeping heeft ingevuld vanuit zijn drang naar een ambachtelijke
perfectie. Tot in de miniemste details beschrijft Hertmans onder meer hoe
nauwgezet, hoe precies afgemeten Dius zijn meubelstukken afwerkt met fineerhout
dat onder zijn handen tot leven komt. Eens de toenadering tussen Anton en Dius,
tussen docent en student, een feit is, wordt er vooral gezwegen bij hun talrijke
ontmoetingen. Woorden doen er in wezen niet toe, voor Anton daagt het besef dat
‘er een beslissend verschil is tussen iets weten en iets ervaren’. Of, zoals
gesuggereerd in het aan Thomas van Aquino ontleende motto van de roman: ‘Er is
niets in het begrijpen dat niet eerst in het aanvoelen was.’
Dan ook wordt duidelijk dat
Stefan Hertmans meer voor ogen had dan een kunstenaarsportret, hoe nadrukkelijk
ook theoretische beschouwingen over de kunst aan bod komen. Hertmans put ruim
en zonder terughoudendheid uit zijn rijke, zich over vier decennia uitspreidende
ervaring als docent aan de Academie in Gent. Het is fascinerend hier als lezer
deelgenoot te worden aan zijn manier van kijken naar een kunstwerk. Zo is er
zijn steeds terugkerende aandacht voor het werk van Vittore Carpaccio, van wie
een detail uit zijn begin van de zestiende eeuw gemaakte schilderij ‘Young
Knight in a Landscape’ op het omslag van de roman staat afgebeeld. Of neem een
figuur als Agnolo Bronzino, die school had gelopen in het atelier van Pontorno.
Het zijn namen die aan de vergetelheid worden ontrukt en hier mee de roman
inkleuren.
Hoe
Hertmans bijvoorbeeld Bronzino’s werk ‘Allegorie van Venus, Cupido, Afgunst en
Tijd’ beschrijft (de lezer doet er goed aan het werk even via Google te gaan
bekijken) is een perfect voorbeeld dat op een werk zoveel meer te zien is dan
bij een eerste benadering vermoed kan worden. Hertmans heeft ook oog en oor
voor de moderne, hedendaagse kunst. Als Anton tijdens een nachtelijke rit naar
Gent een hert doodrijdt, krijgt de passus in de roman de allure van een
installatie die doet terugdenken aan werk van bijvoorbeeld Berlinde de
Bruyckere. Ook Anselm Kiefer maakt zijn opwachting, en kunstpaus Jan Chapot
wordt ongenadig geportretteerd, tot en met de manier waarop hij jonge
kunstenaars letterlijk en figuurlijk afmaakte.
Zonder diens naam te vermelden
verwijst Hertmans hier naar het tragische levenseinde van de talentrijke
schilder Ph. Vandenberg. Even veelzeggend is het dat Dius, als Chapot zich
geringschattend over zijn werk uitlaat, zwijgt en blijft zwijgen. Chapot weet
dat hij een machtsstrijd aan het verliezen is en barst dan – toppunt van
onmacht – uit in een tirade van scheldwoorden.
In zijn benadering van de kunst
speelt voor Hertmans ook de muziek een bepalende rol. Allerminst toevallig – ik
denk hier aan eerder verschenen essays van Stefan Hertmans – wordt aan het slot
van de roman gefocust op het ‘Stabat Mater’ van Pergolesi, omdat diens lot Anton
doet denken aan dat van Dius en zijn dochtertje.
Kernmotief van de roman is de
vriendschap en de manier waarop Anton de onttakeling van zijn ik-gevoel
ervaart. Dit verklaart meteen de ommekeer in de roman: de beschouwingen over
kunst maken gaandeweg plaats voor een in melancholie gedrenkte beschrijving van
het leven van Dius: hoe die zich na zijn huwelijk met de rijke Pia in Italië
heeft teruggetrokken en daar, als een eind is gekomen aan zijn relatie, de zorg
op zich heeft genomen voor zijn gehandicapte dochtertje Celia (‘Zieltje’). Het
zijn precies de schilderijen die hij van haar heeft gemaakt, die hem na zijn
dood wereldberoemd hebben gemaakt. Het zijn overigens in de roman de bladzijden
die de lezer onmogelijk onberoerd kunnen laten, zo inlevend zijn ze geschreven,
ver weg van alle sentimentaliteit. Zo groeit Dius uit tot een
beklijvende roman over twee mensen die elkaar hebben leren begrijpen. Of beter
nog: twee mensen die elkaar hebben aangevoeld.
Stefan Hertmans: Dius,
Amsterdam, De Bezige Bij 2024, 319 p. ISBN 9789403133836. Distributie Standaard
Uitgeverij
deze pagina printen of opslaan