Naar aanleiding van het jubileumjaar 2024 – Lucebert zou
dan honderd geworden zijn – verschenen er nogal wat nieuwe publicaties over de
dichter. Ook H.U. Jessurun d’Oliveira, een van de beste Lucebert-lezers die in
het verleden tekende voor spraakmakende interpretaties, deed een duit in het
zakje met nieuwe opstellen in De Gids, De Parelduiker en Tirade.
Die voegt hij nu, samen met de niet eerder verschenen tekst ‘Speuren in
Lucebert’, toe aan de bundel analyses van Lucebert-gedichten die tien jaar
geleden verscheen onder de titel Luceberts
zoekend oog.
Jessurun d’Oliveira is een van de oprichters van Merlyn
(1962-1966), het legendarische tijdschrift waarin de close reading in de
Nederlandse literatuur(wetenschap) werd geïntroduceerd. Een aantal van de hier
opgenomen essays verscheen in dat blad en toont heel goed de methode. De close
reader gelooft in de interne coherentie van teksten, en wil het gedicht
verklaren zonder een beroep te doen op de kennis over de auteur of de context,
en zonder wilde associaties. Interpretaties moeten controleerbaar zijn op grond
van de tekst, die uitgangspunt en sluitstuk is van de analyse.
Zowel in
‘Gebruiksaanwijzing’, de inleiding van de bundel, als in het slotessay,
‘Speuren in Lucebert’, zet d’Oliveira zijn doel en werkwijze helder uiteen.
Samen beschrijven die opstellen zijn opvattingen over lezen en interpreteren.
Hij gaat uit van ‘een lezersvisie’, zoals in de ondertitel staat, wat
onderstreept dat de (mening van) de auteur er niet toe doet.
Heel helder zet hij uiteen hoe
het leesproces in zijn werk gaat. In een eerste stadium realiseert elke lezer
een impressionistische lectuur: ‘We lezen een gedicht en hebben daar sensaties
bij: we vinden het mooi of lelijk, intrigerend of saai, men heeft er affiniteit
mee of kan er niet bij, men herkent iets of wordt juist getroffen door het
andere, het vreemde.’ Veel lezers, zo merkt d’Oliveira op, houden daarbij, en
dat is oké, maar ‘[w]ie er aardigheid in heeft kan zich zetten aan een vervolg.
Die gaat proberen uit te vogelen wat er nu eigenlijk precies staat’ – dat
grondige naar de tekst kijken, woord voor woord, dat is close reading. Omdat
close readers een voorliefde hebben voor moeilijke teksten – er moet natuurlijk
wel wat te verklaren vallen – wordt de methode trouwens ook wel eens smalend
afgedaan als puzzelen.
Luceberts hermetische poëzie leent zich bij uitstek voor zo’n
close reading-aanpak. Die wordt hier niet alleen expliciet verdedigd, maar ook
in de praktijk gebracht. De Lucebert-interpretaties van d’Oliveira zijn een
toonbeeld van zorgvuldig lezen. Hij weet een op het eerste gezicht
ondoorgrondelijk gedicht stap voor stap te duiden en zo heel overtuigend open
te leggen. Daarbij is hij overigens niet heel strikt in de leer. Waar het steekhoudend
en toetsbaar is, maakt hij ook gebruik van contextuele en intertekstuele
gegevens.
D’Oliveira
vertelt dat hij aanvankelijk dacht om z’n boek Speuren naar Lucebert te
noemen, maar toen besefte dat het voorzetsel datgene suggereert wat hij net niet
wil. Hij is niet op zoek naar de mens, maar naar betekenis in de teksten. ‘Lucebert’
in de titel van zijn boek slaat dus op diens werk. Niettemin zijn er in de
bundel ook hoofdstukjes die dat werk anders benaderen dan met behulp van close
reading. Allereerst is er een interview met Lucebert (uit 1959), al moet gezegd
dat dat een vraaggesprek is zoals je dat vandaag nog nauwelijks vindt.
D’Oliveira stelt geen persoonlijke vragen, maar gaat in op het werk (invloeden,
bewonderde dichters in binnen- en buitenland, de relatie met het beeldend
werk).
In zijn
recentste opstellen gaat d’Oliveira aan de slag met (de implicaties van) de
ontdekkingen die Wim Hazeu deed bij het werk aan de biografie. Die vond in een
briefwisseling met Tiny Koppijn onverbloemd nazistische uitspraken van
Lucebert, wat leidde tot allerlei (her)interpretaties van het leven en het werk
van de dichter. In ‘Ging Lucebert vrijwillig naar Duitsland?’ toont d’Oliveira
met de acribie van de jurist die hij is aan dat de straffe uitspraken over
Luceberts ‘naziverleden’ op redelijk wankele grond berusten en dat een en ander
ook anders geïnterpreteerd zou kunnen of moeten worden. Dat opstel is niet
alleen een pleidooi voor nuance, het is eigenlijk een vrijspraak op basis van
gebrek aan bewijzen.
In ‘de elbe’ zet d’Oliveira dan weer de close reading in om een andere
interpreet van antwoord te dienen die zich volgens hem op sleeptouw heeft laten
nemen door de nieuwe biografische informatie. Bij haar lectuur laat zij zich
meeslepen door die contextuele kennis, waardoor ze via associaties te veel afdrijft
van de tekst, wat tot overinterpretatie leidt, iets waar d’Oliveira allergisch
voor is. En ook in het slotessay doet hij iets soortgelijks met een aantal
Lucebert-publicaties die het werk lezen vanuit de nieuwe biografische kennis.
Met name Lucebertexegeet Jan Oegema, voor wie Lucebert van zijn sokkel viel en
die met Keizersdrama
een heel boek schreef met de nieuwe context als uitgangspunt, zet d’Oliveira
weg als een dramaqueen.
D’Oliveira besluit zijn boek met de opmerking dat Lucebert ‘niet
mijn held of levensgids [is], maar wel beschouw ik hem als en van de grootste
en meest aansprekende Nederlandse dichters van na de Tweede Wereldoorlog’. Die
uitspraak is tekenend. Het gaat hem om het oeuvre, de gedichten, en die blijven
– los van alle weetjes over de auteur – fascinerend.
H.U. Jessurun d’Oliveira: Speuren
in Lucebert. Een lezersvisie op diens gedichten, Prometheus, Amsterdam, 2025,
336 p. ISBN 9789044658538. Distributie L&M Books
deze pagina printen of opslaan