Toen Anneli
Jordahl eind jaren 1990 aan een reisgids over Finland werkte, voelde ze zich
verplicht om de lijvige negentiende-eeuwse klassieker De zeven gebroeders
van Aleksis Kivi te lezen. Het boek was lange tijd verplichte lectuur op
middelbare scholen en vertelt het verhaal van zeven broers die in de wildernis
leven, jagen, vechten, in ijskoude meertjes zwemmen en filosoferen in de sauna.
Uiteindelijk vestigen ze zich dichter bij de bewoonde wereld, als boeren. De
vraag die in deze klassieker steeds terug komt is: wat past nu beter bij de
mens? Een leven dicht bij de natuur, ver weg van de beschaving, of een leven
ver weg van de natuur, dicht bij andere mensen en cultuur?
Jordahl besloot haar eigen
versie van deze klassieker te schrijven, deze keer vanuit het standpunt van
zeven zussen. Machtsverhoudingen binnen ouder-kindrelaties, maar ook binnen de
liefde, of tussen mannen en vrouwen, het contrast tussen stad en platteland
(met beide hun unieke vorm van bekrompenheid), het zijn Jordahls stokpaardjes.
In De dochters van de berenjager brengt ze deze thema’s opnieuw samen,
tot een rauw en wonderlijk sprookje waarin ze zelf de rol van ietwat kneuterige
en naïeve verteller op zich neemt.
Berenjager Heikki Leskinen en zijn vrouw Louhi Huovinen
hebben zeven dochters. Dit tot grote ontgoocheling van Louhi. De berenjager
voedt hen op tot onafhankelijke zielen, met een onvoorstelbare achterdocht voor
mannen, officiële instanties, de Kerk en school. Tenminste, zo lijkt het
aanvankelijk. De zeven zussen zijn nagenoeg ongeletterd en kennen niets van
hedendaagse technologie. Twee keer per jaar trekken de zussen naar de stad,
waar ze een kraampje met berenhuiden en wilde bessen openhouden. Met de
opbrengst kopen ze koffie, bier en de occasionele propere onderbroek, waarna ze
terug naar hun afgeleefde boerderij in het bos trekken.
Wanneer hun wrede moeder Louhi
sterft, besluit Johanna om haar zes zussen mee naar de jachthut van hun vader
te nemen en daar, volgens diens laatste wens, een volledig zelfvoorzienend leven
in de wildernis te gaan leiden. Die zes zussen zijn Elga, de tweeling Tanja en
Aune, nog een tweeling, Tiina en Laura, en buitenbeentje Simone. De zeven
roodharige reuzinnen hebben elk hun persoonlijkheid. Simone is bijzonder
godsvrezend (iets wat ze erfde van haar moeder), Elga wordt ervan verdacht een
buitenechtelijk kind te zijn (iets wat bevestigd noch ontkend wordt in de
roman). Tanja en Aune zijn vrij hecht, ook al zijn ze bijzonder verschillend.
Tiina is de generaal van Johanna en staat bekend om haar grote seksuele en
fysieke kracht en driftigheid, trouw en net iets minder grote intelligentie.
Laura is nagenoeg blind en vindt het heerlijk om beeldjes te maken van klei.
Johanna
aanbidt haar overleden vader als een god. Ze voelt hem in de natuur, ze ervaart
het goed of minder goed lopen van hun tocht door de wildernis als tekenen of
straffen van hem. Haar geloof in zijn wantrouwen in mannen en de overheid is zo
diep dat ze als een wrede tiran optreedt tegenover zussen die er anders over
denken of net iets minder bestand zijn tegen het harde leven in de diepe Finse
wildernis, net aan de Russische grens. Ze draagt de verpletterende
verantwoordelijkheid van oudste dochter, waarmee ze zichzelf opzadelt, alleen,
met Tiina als brute generaal naast zich.
Het creëren van een
zelfvoorzienend, idyllisch paradijs in de wildernis verloopt net iets minder
goed dan verwacht, zeker wanneer blijkt dat er een extreme winter aan komt. De opbrengst
van de markt verbrasten Elga, Aune en Simone in een danscafé. Wanneer Johanna,
Tiina en Tanja het nog eens proberen, overkomt hen bijna hetzelfde. De oudere
zussen ontdekken ook dat hun vader helemaal niet zo beschavingsvrezend was,
maar bekend stond als het soort man waar hij hen bang voor maakte: een
charmante danser die goed zaken kon doen en vrouwen met een knip van zijn
vingers in zijn bed kreeg. Beetje bij beetje brokkelt de heiligenstatus van de
vader af, waardoor Johanna in een laatste krampachtige poging om de boel bij
elkaar te houden nog strenger en agressiever optreedt.
Laura blijft dicht bij het
basiskamp, waar ze een natuurdocumentairemaker ontmoet, die haar zachtjes, met
een bekertje koffie en wat droge worst, in de val lokt. Simone draait door in
haar godsdienstwaanzin en kruipt, lamgeslagen door haar oudste zussen, in een
boom om er niet meer uit te komen. Wanneer ze op een ochtend, na ettelijke
dagen, toch weg is, vinden de zussen haar niet veel later doodgevroren terug.
Het boek bulkt
van de onbetrouwbare mannen. Het lijkt alsof Jordahl de ‘man of
beer’-internetdiscussie in het achterhoofd had toen ze de roman schreef. Voor
de meisjes is het duidelijk: liever een beer tegenkomen dan een man. De beren
kennen ze. Die zijn voorspelbaar. Wat een man zal doen, weten ze niet. En ze
hebben redenen genoeg om hen niet te vertrouwen. Stuk voor stuk slagen ze erin
om de dochters met een spreekwoordelijke pot honing te lokken. Honing in de
vorm van geld, van een waarachtig leven dicht bij de natuur, van een warm bed
of een warme maaltijd. Stuk voor stuk zijn ze onbetrouwbaar, en je vergeeft het
Johanna als lezer bijna hoe zij haar clan probeert te beschermen tegen de
mannelijke, stedelijke verlokkingen.
Jordahl trapt gelukkig niet in
de val om een roman te schrijven over de wilde, vrouwelijke natuur, waarin
alles peis en vree is. De vrouwen zijn in dit verhaal misschien nog wel elkaars
ergste vijanden en meest geduchte bewakers. Het is pas wanneer de jongere
zussen aan elkaar durven toe vertrouwen hoe bang ze zijn, of hoe belachelijk ze
hun tirannieke oudere zussen vinden, dat er echte barsten komen in hun relatie.
Wanneer Onni,
de bonthandelaar, merkt dat de zussen niet op de gemaakte plaats van afspraak zijn,
schakelt hij net op tijd een reddingshelikopter in om de zes overlevende zussen
te laten evacueren, aanvankelijk dik tegen hun zin. Wat volgt is het
interessantste stuk van het verhaal, waarin ze elk voor zichzelf hun eigen
persoonlijkheid leren kennen en ermee worstelen. Hoe ver kunnen en willen ze de
beschaafde wereld verkennen en leren kennen? Moeten ze dit als onbreekbare
eenheid, of kunnen ze dit alleen?
Jordahl schrijft in een heerlijk vlotte stijl over grote
thema’s als macht, liefde en trouw. In haar verhaal verwerkt ze microthema’s
als het effect van je positie binnen een gezin, het ontstaan van tirannie, het
stellen van seksuele grenzen, het belang van geletterdheid voor vrouwen en dies
meer. Het gevaar had kunnen zijn dat het een soort exemplarische roman zou worden,
een soort fabel. Gelukkig blijkt Jordahl geen fabel- maar een ware
sprookjesverteller, waarin deze thema’s als vanzelf samenvloeien tot een
fantastisch geheel.
Anneli Jordahl: De dochters van de berenjager, Oevers, Zaandam 2025, 377
p. ISBN 9789493367517. Vertaling van Björnjägarens döttrar door Eline
Jongsma. Distributie De Wolken
deze pagina printen of opslaan