Weinig auteurs zijn zo herkenbaar als Peter
Verhelst. Dat ligt aan zijn typische thema’s (intimiteit en lichamelijkheid,
theatraliteit en subtiele gebarentaal, het kwetsbare ik in een niets ontziende
omgeving…), maar meer nog aan de bezwerende retoriek en de onweerstaanbare
beeldentaal. Die herkenbaarheid wekt vertrouwen en heeft onmiskenbaar
bijgedragen tot de grote populariteit van Verhelst bij een trouw publiek. Ook
jury’s van literaire prijzen komen steevast onder de indruk van die nieuwe
visie en dat enorme vakmanschap. Tegelijk echter dreigen door dat vertrouwde
karakter de nieuwe accenten en de subtiele wijzigingen van elke tekst
onderbelicht te raken.
Dat geldt zeker voor Verhelsts poëzie, die nochtans
onophoudelijk gelauwerd wordt. Wie Nachtatlas,
zijn recente bundel, openslaat krijgt meteen een meesterlijk liefdesgedicht te
lezen over intimiteit en het verlangen, over het onbestemde ‘willen vragen’ en
de dreigende finaliteit. Het is een vers dat overigens ook op de achterflap van
de bundel staat afgedrukt. Begin en einde weerspiegelen elkaar, met de
typerende spiegelstructuur want Verhelst is een schrijver voor wie de cirkel
even belangrijk is als de lineaire, voortschrijdende structuur. Toch is dit
meer dan een liefdesgedicht, het is meteen ook een poëticaal programma. De
aanvang luidt immers ‘L.S.’, het aloude ‘lectori salutem’ (hulde aan de lezer).
Zo wordt de lezer meteen meegezogen in het universum dat hier wordt opgeroepen.
Het gros van
de hier bij elkaar gebrachte (en zorgvuldig geordende) gedichten voert opnieuw
twee geliefden op. Hun samenzijn wordt opgeroepen als een hoogtepunt van erotisch
geluk, maar meer nog als het versmelten van twee afzonderlijke persoonlijkheden
tot één overkoepelend geheel. Toch gaat het niet om euforische liefdespoëzie.
De gebaren en de gedachten reiken veel verder dan het moment. Zo zijn er heel
wat gedichten waarin de ik terugblikt op zijn prille kindertijd en zijn
groeiproces. Dat wordt niet toevallig opgeroepen in beelden die kosmisch
aandoen. Het individu is niet enkel een kind van de eigen tijd, maar een
schakel in een lange geschiedenis die in mythische termen wordt opgeroepen. Daarbij
legt Verhelst veelvuldig het verband met de geschiedenis van de aarde, een
thema dat in zijn laatste bundels steeds manifester is geworden. Op die manier
wordt het model van de liefde getransformeerd tot een ethiek die kwetsbaarheid
en verantwoordelijkheid centraal stelt: wij zijn de behoeders van de wereld,
van de ander, van onszelf.
Stond dat programma in de vorige bundels nogal nadrukkelijk
in het licht van de apocalyptische gedachte over klimaat en de uitputting van
de natuurlijke grondstoffen en was ook link met autoritaire politieke en
maatschappelijke tendensen niet ver weg, dan ligt de klemtoon in deze bundel
toch hoofdzakelijk op de menselijke organisatie van onze privésfeer. Een aantal
beelden en motieven onderstreept echter dat wij niet leven in een vacuüm maar
dat wij door en door getekend worden door onze omgeving, door de wereld waarin
wij (noodgedwongen) leven. Dat besef doordringt ook de meest intieme momenten,
en de schijnbare afzondering van de geliefden is slechts een gedeelde fictie. Vooral
in de tweede afdeling roept Verhelst zijn exotische universum op in lyrische
beelden. De wereld wordt gepersonifieerd en omgekeerd verschijnen mensen als
natuurlijke wezens: de metamorfose onderstreept het hybride karakter van het
bestaan, maar ook nu weer zijn de beelden bij nader toezien niet louter
idyllisch, maar verraderlijk.
In dit opzicht wordt deze bundel gedomineerd door een
tweede thema: naast de Eros van de liefde is er de Thanatos, de dood. Verhelsts
fascinatie met de dood was al opvallend in zijn allereerste bundels, maar
ditmaal is de dood geen abstract principe maar een duidelijke realiteit.
Voortdurend is er het besef van tijdelijkheid, van het voorbijgaan. Leven is
bijgevolg niet enkel het intens beleven van het ogenblik als een begenadigd
geschenk, maar evenzeer het omgaan met de grens die de dood symboliseert. De
geschiedenis in deze bundel en de jeugdherinneringen versterken dat besef van
eindigheid, en het is duidelijk dat ook de magie van het poëtische woord
uiteindelijk aan slijtage onderhevig is. De mythische verhalen die worden
opgeroepen suggereren een verleden en een toekomst, maar ook zij dragen het
einde in zich. Net door de manier waarop het menselijke bestaan verweven is met
dat van planten, dieren en de aarde krijgt die temporele dimensie haar
natuurlijke karakter terug. De dood is de bekroning van het leven, en niet de
afbraak daarvan.
Dat alles krijgt zijn hoogtepunt in het lange gedicht waarmee de bundel
afsluit: ‘Tegen het uitdoven van het licht’ alludeert op een klassiek vers van
de Engelse dichter Dylan Thomas, waarin hij zijn vader bezweert om niet toe te
geven aan de sirenezang van het einde. Verhelst presenteert daarvan zijn eigen,
veel meer ambivalente versie in vorm van een litanie. De dood wordt
onophoudelijk anders aangeroepen, als de ultieme vijand en de bedreiging maar
ook als de welkomen intieme vriend. Hij is evenzeer een bacchanaal als een
brandversneller, een stand-upcomedian of een duizendvoudig orgasme. In die zin
vormt deze litanie een ultieme hulde aan het bestaan. Het is een magistraal
slotakkoord, theatraal, een bewuste exploratie van alle taalregisters. Verhelst
op zijn best, met een bundel die wat mij betreft zijn vorige overtreft.
Peter Verhelst: Nachtatlas, De Bezige Bij, Amsterdam
2025, 73 p. ISBN 9789403137827. Distributie Standaard Uitgeverij
deze pagina printen of opslaan