Waar het Europese vasteland de strip al een paar decennia
als de negende kunstvorm propageerde, werd die in Groot-Brittannië pas sinds
het nieuwe millennium op een volwassen voetstuk geplaatst. Daarbij wordt vooral
de term graphic novel in de mond genomen om een onderscheid te maken met
de voor kinderen bestemde comics. Nochtans werden de Amerikaanse underground
comix (een tegenbeweging die met gebruik van excessen de opgelegde
braafheid van de gangbare comics wilde doorprikken) in het Verenigd Koninkrijk
van de jaren zestig en zeventig druk overgenomen en geïmiteerd om de Nasty
tales van de Britse rock-’n-rollperiode mee vorm te geven. In vergelijking
met de Verenigde Staten heeft dat in Groot-Brittannië veel minder tot de
aansluitende opkomst van de graphic novel geleid. De strip bleef in grote mate
het terrein van de jeugd, tot de Britse uitgevers steeds meer brood zagen in
het wereldwijde succes van de op de Amerikaanse leest geschoeide graphic novel.
Uitgeverij Jonathan Cape werd vanaf de eeuwwisseling de grote voortrekker onder
het motto ‘Comics… just got serious’. Het gestaag groeiende verkoopsucces van
het label ‘graphic novel’ krijgt gaandeweg navolging bij andere uitgeverijen.
Intussen is de mentaliteitsverandering zo ver dat in 2005 de Britse graphic
novelists Raymond Briggs en Posy Simmonds mochten toetreden tot de Royal
Society of Literature. Werk van beiden illustreerde in 2006 de cover van het
RSL jaartijdschrift met als kop ‘The invasion of the graphic novelists’. Het Comica
festival is intussen aan haar zesde editie toe en de jacht op nieuw talent
is duidelijk ingezet met de Observer/Cape Graphic Short Story Prize. Hoewel de
Amerikanen de markt onvermijdelijk domineren, zal er gaandeweg steeds meer
materiaal van eigen bodem gepubliceerd worden. We mogen gerust van een
aardverschuiving spreken sinds eind vorige eeuw, maar het plaatselijke talent
dat aan de basis ligt van de opkomst van de Britse graphic novel was al een
paar decennia actief.
De eerste Britse graphic novel wordt in The
Rough Guide to Graphic Novels van Danny Fingeroth toegeschreven aan Bryan
Talbot (°1952) met The Adventures of Luther Arkwright (1978-1989): een
episch sciencefictionverhaal dat zich afspeelt in ‘parallelle werelden, rijk
aan mythologisch en religieus symbolisme’. Talbot heeft zijn wortels in de
nadagen van de Britse underground comix en heeft meegewerkt aan een
aantal populaire comics-reeksen. Meer dan dertig jaar jonger dan Will
Eisner (die in 1987 met Een contract met God de geschiedenis van de
graphic novel tout court inluidde), deelt Talbot een aantal eigenschappen die
hem tot sleutelfiguur maken van de toch
al dertigjarige geschiedenis van de Britse graphic novel. Talbot is vooral
bekend voor Alice in Sunderland, een wervelende graphic novel die in een
documentaire caleidoscoop van verhalen en stijlen inspiratie put uit Alice
in wonderland en het leven van Lewis Carroll. Fingeroth rekent het tot de
toptien van graphic novels die iedereen gelezen moet hebben. In 1995
publiceerde Talbot The Tale of One Bad Rat, het veel toegankelijkere
verhaal van een opstandig meisje op de vlucht, dat het slachtoffer was van
incest. Samen met haar rat reist ze door het land terwijl een aantal incidenten
en flashbacks fragmenten van het misbruik in haar verleden onthullen. Uiteindelijk
komt ze tot rust bij een ouder koppel dat een taverne uitbaat in de Lake
District. Daar gaat ze ook de confrontatie aan met haar vader, die op bezoek
komt. Als ode aan Beatrix Potter verwerkt Talbot in The Tale of One Bad Rat
een gelijknamige pastiche op haar beroemde kinderverhalen. Met Grandville
start hij een nieuwe graphic novel-reeks rond Detective Inspector LeBrock. Een
sciencefictionverhaal in een negentiende-eeuwse belle epoque-setting, waarin de
personages door dieren vertolkt worden.
De éminence grise van het Britse prentenboek,
Raymond Briggs (°1934), heeft een belangrijke impact gehad op de grafische
ontwikkelingen in het Verenigd Koninkrijk en daarbuiten. Regelmatig verwijzen
illustratoren en graphic novelists naar de impact van het woordloze verhaal De
sneeuwman (1978). Ethel and Ernest (1998) is het biografische
verhaal van Briggs ouders, hun huwelijk en de jonge Raymond. Het recentst
heruitgegeven in het fonds Cape Graphic Classics is Gentleman Jim
(1980). Het is het verhaal van Jim Bloggs, een wc-meneer die niet tevreden is
met zijn lot en vooruit wil in het leven. Hij spelt de vacatures uit de krant
en dagdroomt over prachtige carrières als militair, kunstschilder, cowboy of
rover. Uiteindelijk raakt hij in de gevangenis, waar hij verder kan studeren,
maar zich toch verzoent met zijn carrière zoals ze is. Jim en zijn vrouw Hilda
Bloggs zijn vooral bekend van de graphic novel When the wind blows
(1982), waarin een oud koppel tracht te overleven na een nucleaire oorlog. Dit
werk, in Briggs klassieke naïef-humoristische stijl met heldere pastelkleuren
(die na het vallen van de bom vervagen in donkere tonen), behoort tot de canon
van de graphic novel. Hoewel Briggs sinds de jaren tachtig meer volwassen
thema’s in zijn werk verwerkt heeft, blijft er een duidelijke band met zijn
werk voor jonge lezers.
Voor de epische negentiende-eeuwse klassiekers
van Flaubert en Thomas Hardy moeten we aankloppen bij de lijvige graphic novels
van Posy Simmonds (°1945). Niet dat enige voorkennis nodig is om van haar
moderne klassiekers als Gemma Bovery (1999) en Tamara Drewe
(2007) te kunnen genieten. Simmonds bewerking van respectievelijk Madame
Bovary en Far from the madding crowd doorloopt een aantal stappen en
bewerkingen die maken dat het eindproduct een zelfstandig hedendaags en
origineel werk in zijn eigen recht is. Dat de liefhebber daarnaast sporadisch
en onderhuids parallellen kan trekken met de oorspronkelijke bronnen is een
bonus. Bovendien is Simmonds net zo goed een chroniqueur van haar tijd als Flaubert
en Hardy dat waren. Ze combineert elementen van strip, illustratie en roman tot
een uniek geheel, met speciale aandacht voor details en dialogen. Grote
tekstblokken van de verteller begeleiden het verhaal terwijl de dialogen vervat
zitten in de stripsequenties, die van woordloos tot een woud van tekstballonnen
kunnen variëren. Waar in Gemma Bovery de plaatselijke Franse bakker het
wel en wee van een Engels expat-koppel observeert, wordt in Tamara Drewe
de Amerikaanse gastprofessor en schrijver Glen Larson opgevoerd om de
menselijke interactie op en rond Stonefield in kaart te brengen, een
schrijversonderkomen op het platteland, ‘Ver van alle ophef en rumoer’. Het
geruzie tussen de Hardimans (Beth baat het schrijverspenion uit, Nicholas is
een bekende schrijver die regelmatig vreemd gaat) en de terugkeer van
journaliste Tamara Drewe naar het dorp van haar jeugd, zorgen voor heel wat
strubbelingen. De beslommeringen van het schrijverschap en de cultuurclash
tussen het platteland en de stad worden breed uitgewerkt, terwijl femme fatale
Tamara alle mannenharten sneller laat slaan. Het grotere formaat en de zachte
pastelkleuren laten deze vertaling beter tot zijn recht komen dan de
zwart-wituitgave van Gemma Bovary.
Wat de autobiografische strip betreft, een
genre dat vandaag erg populair is, was Al Davison (°1960) de baanbreker in
Groot-Brittannië met The Spiral Cage (vert. De spiralen kooi).
Oorspronkelijk uitgegeven in 1988 werd het dankzij de vernieuwde aandacht voor
graphic novels heruitgegeven met een aantal nieuwe platen. Het verhaal is dat
van een jongen die geboren is met spina fida (open rug). Gevangen in de
‘spiralen kooi’ van zijn DNA moet hij niet alleen opboksen tegen zijn fysische
handicap, maar ook ‘tegen de vooroordelen van zijn omgeving’. Grafisch is hij
sinds zijn debuut erg geëvolueerd, zoals zijn tweede striproman De
minotaurus (1992) illustreert. Naast comics publiceert hij in eigen beheer
zijn droomdagboeken (‘Spiral Dreams’), die in het verlengde liggen van zijn
debuut. Droombeelden zijn een belangrijk onderdeel van zijn oeuvre, ook omdat
ze een rol speelden in zijn jeugdige zoektocht naar identiteit. Intussen werkt
hij aan ‘Scar tissue’, een nieuw autobiografisch boek ‘dat gaat over mijn vader
en hoe hij mij als kind mishandelde en mijn oudere zus seksueel misbruikte’.
De Britse krant The Guardian speelt een
voortrekkersrol bij de publicatie van grafische verhalen. Zo publiceerden ze
o.m. The Silent Tree en Tamara Drewe van Posy Simmonds, en
recenter de The Night Bookmobile van Audrey Niffenegger. Heel wat
materiaal wordt gepubliceerd op hun site (www.guardian.co.uk),
waar ook de winnaars (en runners-up) van de Observer/Cape Graphic Short Story
Prize werden voorgesteld. Catherine Brighton (2007 met ‘Away in a Manger’),
Julian Hanshaw (2008 met ‘Sand Dunes and Sonic Booms’) en Vivien McDermid (2009
met ‘Paint’) zullen dankzij de bekroning een kans op publicatie krijgen. Een
van de opvallendste gepubliceerde ontdekkingen blijft echter Britten &
Brülightly (2008), het debuut van Hannah Berry. Zij brengt in sepiastijl
een grafisch hoogstaande detective noir waarin Férnandez Britten, een private
eye van Zuid-Amerikaanse afkomst, zijn stevige kokkerd in een vermeende
moordzaak steekt. Zijn partner Brülightly, een theebuiltje (!), fungeert als
zijn klankbord. De invloeden zijn duidelijk Amerikaans, maar de uitwerking is
beslist Brits (een soort Brighton begin jaren veertig, maar dan zonder de
oorlog) en origineel. Een veelbelovend debuut dat, hoe kan het ook anders, een
donker einde kent.
Tot slot verdienen namen als Alan Moore (°1953)
en Neil Gaiman (°1960) aandacht omdat ze als scenarist een belangrijke rol
gespeeld hebben in de ontwikkeling van de graphic novel, zij het tot op zekere
hoogte gelinkt met de Amerikaans-Britse comicsindustrie. The Sandman
(1991) en Violent cases (2003) van Gaiman zijn twee sterk uiteenlopende
voorbeelden die tot de canon behoren. Waar de eerste tot de cult comics
gerekend wordt, is de laatste een grafische exploratie van het geheugen. Ook
bij Alan Moore vinden we die tweeledigheid terug met een cultklassieker als Watchmen,
waarin de comichelden op retour zijn en één voor één geëlimineerd
worden. Samen met The Sandman is dit een van de voorbeelden hoe aan comics
gerelateerde materie een plaats krijgt binnen het landschap van de graphic
novel. Titels van Moore die tot de canon gerekend worden, zijn From Hell
(2000) en Lost Girls (2006), enerzijds een grafische jacht op Jack the
Ripper, anderzijds een seksuele exploratie van drie meisjes uit de klassieke
kinderliteratuur: Alice, Dorothy en Wendy. Het werk van Britse scenaristen
wordt soms in grafische vorm gegoten door niet-Britse kunstenaars. Een gedeelte
van de Britse output moet dan ook onvermijdelijk als een internationaal product
gezien worden.
Al Davison: De spiralen kooi, Sherpa [S.l.], 2009,
140 p. : ill., € 19,95
ISBN 9789075504965. Distributie:
Pinceel Stripverspreiding
Alan Moore: Watchmen, De Vliegende Hollander
Amsterdam, 2009, 404 p. : ill, € 19,95
ISBN 9789049500399. Distr.: Standaard Uitgeverij
Posy Simmonds: Tamara Drewe, De Harmonie Amsterdam /
Vrijdag Antwerpen, 2009,
132 p. : ill., € 22,50. ISBN 9789061699194. Distr.: Van Halewyck
Distributie: Nilsson & Lamm BV :
Hannah Berry: Britten &
Brülightly, Cape
London, 2008, 100 p. :
ill., £ 12,99
ISBN 9780224077903
Raymond Briggs: Gentleman Jim,
Cape London, 2008, 32 p. : ill., £ 10,99
ISBN 9780224085243
Bryan Talbot: The Tale of One
Bad Rat, Cape
London, 2008, 136 p. :
ill., £ 12,99
ISBN
9780224084703
Bryan Talbot: Grandville, Cape London, 2009, 104 p.
: ill., £ 16.99. ISBN 9700224084888
Oorspronkelijk verschenen in de Leeswolf 2009
deze pagina printen of opslaan