Essay

BOEKEN NR. 1, SEPTEMBER 2015

Christophe Van Gerrewey: Over alles en voor iedereen: 50 essays

door Johanna Cassiers

De muziek van Sonic Youth, de verkiezingstoespraak van Bart De Wever, de films van Tarantino, de verzamelde werken van Kierkegaard, de klassiekers van Flaubert en Proust of de laatste nieuwe van Jonathan Franzen of Dimitri Verhulst: er is niet veel waar Christophe Van Gerrewey geen mening over heeft. Een mening die hij al jaren vormgeeft in eigenzinnige essays, kritieken en recencies. Daarvan zijn er nu vijftig samengebracht in een bundel met de niet eens zo vergezochte titel Over alles en voor iedereen.
Van Gerreweys teksten zijn bijzonder veelstemmig. Hij schrijft nooit enkel over een roman, een kunstwerk, een auteur of een kunstenaar. Hij legt altijd verbanden met het werk van andere auteurs, filosofen, critici en historici en plaatst het onderwerp van zijn teksten op die manier in een ruimere maatschappelijke of historische context. Zoals in het essay over Gustave Flaubert en criticus Erich Auerbach, die in Madame Bovary het perfecte voorbeeld zag van wat hij ‘de ernstige weergave van het alledaagse’ noemt. Daar gaat Van Gerrewey op zoek naar de maatschappelijke omstandigheden die maken dat een dergelijke nabootsing van het alledaagse het onderwerp van romans wordt. Ook de cartoons van tekenaar GAL bekijkt hij niet enkel in het licht van de politieke actualiteit waarin ze ontstaan. Hij tracht ze te plaatsen in de ruimere context van hoe ons denken over politiek tussen het einde van de negentiende eeuw en nu geëvolueerd is. De verbanden die hij legt zijn onverwacht en je kan bijna niet anders dan erover gaan nadenken.
Toch is deze bundel niet een en al ingetogen belezenheid. Wanneer iets hem tegen de haren instrijkt, kan Van Gerrewey ook heel direct, vlijmscherp en bikkelhard uit de hoek komen. Dat zien we bijvoorbeeld in het essay over Marnix Peeters. Daarin citeert hij Yannick Dangre, die vindt dat schrijvers elkaar moeten steunen, want op die manier kunnen ze literatuur zo goed mogelijk promoten. Daar doet Van Gerrewey niet aan mee: ‘Ik ben het daar niet mee eens. Ik vind de boeken van Peeters (net als die van Dangre, overigens) allesbehalve voortreffelijk. Natte dozen is vreselijk: [...] een van de slechtste boeken die ooit bij een literaire uitgeverij zijn verschenen’. Ook auteurs wiens boeken volgens Van Gerrewey te eenzijdig positief onthaald worden, zoals Jonathan Franzen en Griet Op de Beeck, krijgen het hard te verduren. De talloze lofbetuigingen voor Freedom countert hij met een ingehouden, ironische toon: ‘Franzen [schrijft] alsof de twintigste eeuw niet heeft plaatsgevonden’. In zijn stuk over Op de Beecks romandebuut Vele hemels boven de zevende is er van understatement geen sprake. Met omschrijvingen als tranerig, kitscherig, lelijk, populistisch, ongeloofwaardig en verwaarloosbaar laat Van Gerrewey zijn ergernis en verontwaardiging over ‘een door en door slecht boek’ de vrije loop. Sommige opmerkingen spelen zelfs meer op de man dan op de bal, zoals wanneer Van Gerrewey zegt dat Op de Beeck schrijft in een ‘sms-taal waar een redacteur de spelfouten en de afkortingen uit heeft gehaald’. Nog een stap verder gaat de slotopmerking in het stuk over Kaddisj voor een kut van Dimitri Verhulst. Daar zegt hij niet enkel hoe Dimitri Verhulst zijn boek moet schrijven, maar zelfs hoe hij zijn leven moet leiden: ‘Verhulst zou zijn lezers, zichzelf en zijn voormalige lotgenoten een dienst bewijzen door het wrange wonder van zijn leven onder ogen te zien, eerder dan zich te verschuilen achter andermans miserie’.
Het valt op dat Van Gerrewey zijn oordeel dikwijls velt op basis van wat er allemaal niet in het beoordeelde werk zit. In het jubileumboek over cartoonist GAL vinden we geen diepgaande analyses. In Op de Beecks kunstcolumn uit De Morgen is er van ‘interpretatie, van theorie of van geschiedenis [...] geen sprake’. Kaddisj voor een kut bevat ‘ niets moois, hoopvols, vooruitstrevends, aangenaams of verlichtends’. Hij somt op wat de poëtica van Arnon Grunberg allemaal niet inhoudt: het is geen weergave van zintuiglijke ervaringen in taal, geen zoektocht naar ‘aesthetic bliss’ zoals Nabokov beoogt, geen ‘haat-liefdeverhouding met woorden’, geen ‘wanhoop over het onvermogen van de taal’. Van Gerrewey vertrekt vanuit voorafbestaande ideeën over hoe iets geschreven of gemaakt moet zijn. Vindt hij dat niet terug, dan voldoet een werk niet. Vooral wanneer het gaat over literatuur is een dergelijke houding is niet enkel kortzichtig, maar ook een beetje gevaarlijk. Over het taalgebruik in Vele hemels boven de zevende zegt Van Gerrewey: ‘Dat literair proza aan eigen wetten beantwoordt, en naar een unieke schoonheid of naar specifieke kwaliteiten streeft [...], dat is een overtuiging die hier van geen tel meer is’. Voor Jonathan Franzen is de ‘literaire werkelijkheid [...] nog niet als een effect ontmaskerd, of hij kan wonderwel doen alsof’. In het stuk over Grunberg verwijst hij naar literatuurcriticus Roland Barthes. Die stelde dat woorden die een nieuwe betekenis krijgen op een manier ook steeds naar oude betekenissen blijven verwijzen. Schrijven is een compromis zoeken tussen het oude en het nieuwe: ‘Voor Grunberg geldt zo’n definitie niet’. Plotseling zijn we over literatuur aan het praten in termen van definities en wetten die we moeten eerbiedigen. De toon wordt dogmatisch en categorisch: literatuur moet zich vernieuwen, moet cultuurkritisch zijn, een auteur moet het onvermogen van taal om de werkelijkheid te vatten onderschrijven, moet erkennen dat de literaire werkelijkheid al ontmaskerd is als een effect, enzovoort. De historische context wordt een imperatief: een boek moet in het rijtje aansluiten, zich rekenschap gevend van wat zijn voorgangers door de eeuwen heen al doorworsteld en verwezenlijkt hebben. Er blijft nog maar weinig aandacht over voor het unieke en specifieke van een tekst op zich, voor het hier en nu dat een leeservaring ook altijd is.
Van Gerreweys essays hebben iets weerbarstigs. Hij wil niet met de stroom mee en laat zich geen regels opleggen. Hij laat een rijkdom aan stemmen horen, maar laat die te vaak uitmonden in imperatieven, zeker wanneer hij schrijft over literatuur. En ik betwijfel ten sterkste of die daarmee geholpen is. Want niets is zo weerbarstig als de literatuur zelf. Ook tegenover de eigen geschiedenis, en op meer manieren dan de geschiedenis al heeft voorgedaan.
 
Amsterdam : De Bezige Bij, 2015, 333 p. ISBN 9789085426394
 

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies



ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri