In 2011 verscheen
onder redactionele leiding van Willy Martin ANNA,
het ‘Groot Woordenboek Afrikaans & Nederlands’. Opvallend aan dit uniek
naslagwerk is dat het hier niet gaat om een tweedelig woordenboek, resp.
Afrikaans-Nederlands en Nederlands-Afrikaans, maar om een geamalgameerd
woordenboek, waarin de twee talen vanuit hun historische verwantschap direct
aan elkaar aansluiten volgens de opgenomen trefwoorden. Nu eens staat een woord
uit het Nederlands voorop, dan weer een Afrikaans woord, met telkens de
omzetting naar de andere taal. In het verlengde van zijn woordenboekenwerk
publiceert Martin nu samen met Carina van der Walt de dichtbundel Amalgaam. Net als in het woordenboek
worden hier de Afrikaanse gedichten van Van der Walt niet gescheiden van de in
het Nederlands gestelde verzen van Martin. Binnen de verschillende afdelingen
van de bundel wordt als principe de alfabetische rangschikking op titel
gehanteerd. Voor de lezer is het even wennen om telkens weer de omschakeling
van de ene naar de andere taal te maken. In hun woord vooraf verantwoorden de
dichters hun opzet: ‘De talen krijgen hun natuurlijke plaats in een vlechtwerk
van verschuivende betekenissen. De nevenschikking van de talen zorgt ervoor dat
latente krachten in beide talen helder in zicht komen.’
Achtereenvolgens komen, na een
thematisch gedicht van Van der Walt en Martin over hun voorkeur voor bepaalde
woorden in de taal van de collega-dichter, vier afdelingen aan bod met resp.
gedichten over plaatsen, mensen, gedichten die hen aanzetten tot een vertaling
en een bijna symbolisch te noemen naschrift, waarin de auteurs elkaars
gedichten in vertaling aanpakken. Het is een verrijkende ervaring de gedichten
uit Amalgaam te lezen. Ik onthoud zo
enkele treffende verzen van Carina van der Walt: het prachtige ‘tuiskoms’
waarin het beroemde Ithaka-eiland van Odysseus vanuit de tekst van Homeros over
de periode van de middeleeuwen en die van het Nazi-geweld wordt omgeleid naar
de huidige situatie van Griekenland, ‘onder aanslag van die EU die IMF en ander
/ gesiglose instansies met afkortingsname’ gebrandmerkt. Of, weer van Van der
Walt, de ‘bootramp bij Lampedusa’, met deze mooie aanvangsverzen: ‘die see
offer 300 swart anemone / op die strande van Lampedusa’. De gedichten van Willy
Martin focussen meer op het eigen ik. Zo denkt hij in ‘Liedje’ terug aan zijn
moeder:
‘jaren nadien
zit
ik zelf te lezen
in de krant
en ik zou willen dat ik
haar weerde hoorde zingen
en ik dat liedje
als een muziekje
op kon winden’
In de reeks vertalingen van werk
van anderen valt op dat Carina van der Walt onder meer Friese gedichten
vertaalt, bv. van Piter Jelles Troelstra, die de Friezen oproept blijvend hun
taal te eren: ‘wees lief vir jou taal soos vir ’n moeder / wat jou gevoed het
met bloed uit haar are’. En heel verfrissend klinkt haar versie van ‘Mark groet
soggends die dinge’, met dit slotvers: ‘dag my ietsie bietsie vissietjie tjie’
(‘dag klein visselijn mijn’). Willy Martin verrast dan weer in deze afdeling
met zijn vertaling van ‘Of hoe’ van de Kaaps-Afrikaanse dichter Peter Snyders:
naast de Nederlandstalige versie staat ook een in het verkavelingsvlaams: ‘Moe
toch da bastaardtaaltje nie gebruiken; / schoon is da nie’.
Beide dichters doen op de hun
geëigende manier en vanuit hun persoonlijk ingekleurd aanvoelen recht aan twee
talen die zij diep liefhebben: het Afrikaans en het Nederlands.
Utrecht : IJzer 2015, 89 p. ISBN 9789086841172
deze pagina printen of opslaan