Het overkomt ons allemaal wel eens. Je ogen glijden over een zee
ongelezen tekst. Dan springt er plots één woord uit, maar even snel is het weer
onder het oppervlak verdwenen, zonder de minste rimpeling achter te laten. Toch
weet je zeker dat het er wel degelijk was. Het kost tijd en moeite om dat ene
woord terug te vinden, en dan nog staat er dan soms een ander woord.
Deze vorm van
mislezen komt zelfs voor bij romanpersonages. In het achtste hoofdstuk van Ulysses
krijgt de wandelende hoofdpersoon Leopold Bloom een pamflet van een sombere
jongeman van de YMCA en dan gebeurt er dit: ‘Bloo.... Me? No. Blood of the
Lamb.’ Als Bloom verder leest, blijkt het om een aankondiging te gaan voor het
optreden van een Amerikaanse evangelist: ‘Are you saved? All are washed in the
blood of the lamb.’ Deze mislezing is bijna niet te vertalen: in het Nederlands
kan je nog met de eerste drie letters werken, maar dan mis je de ‘m’ van ‘Me’
die ervoor zorgt dat er in de originele tekst wel de volledige naam van het
personage staat.
Wat is het toch met onze eigen naam dat we die op de merkwaardigste
plaatsen zien opduiken? Uit ervaring weet ik dat ik ook geneigd ben om mijn
eigen naam te zien op plaatsen waar die dan later niet altijd blijkt te staan.
Soms heb ik maar een paar letters nodig: mijn initialen, gl, die in het wild
niet al te vaak in deze (of in een andere) volgorde voorkomen. Nu was mijn naam
(en nog meer die van mijn dochter Jo) een tijdje meer dan genoeg te horen en te
lezen: ik moest me toen aan vreemden voorstellen als ‘Lernout non Hauspie’.
Mensen hebben
nu eenmaal de neiging om dingen te zien die er helemaal niet zijn: de mensheid
mist het talent om de chaos de chaos te laten en we zien soms onbestaande
patronen. Een monster in de schaduw onder het bed, het gezicht van Jezus op het
Marsoppervlak, de maagd Maria op de muur van een garagebox in Mortsel. Wat we
zien als er niets te zien is, heeft dan wel niets te maken met de echte wereld,
maar het zegt heel wat over onszelf.
De monsters onder ons bed maken
we zelf, omdat we blijkbaar liever bang zijn van wat dichtbij is en braaf onder
het bed blijft zitten. Maar de goden die we zo graag overal zien, bewijzen die
niet dat we iets hogers zoeken, iets dat juist buiten onszelf bestaat? Waarom
is dan iedere man met een baard Jezus van Nazareth en elke vrouw Maria? En
waarom zien moslims nooit de naam van Thor of Odin in de wolken staan? Met
letters is dat blijkbaar niet anders: we lezen alleen die woorden die we willen
zien, en niet wat er staat.
Wat we willen zien, is meer van onszelf, alsof de hele
werkelijkheid niet anders is dan een spiegel waarin we alleen maar ons eigen
gezicht kunnen zien, of anders die dingen die we zelf belangrijk vinden.
Zo maken we de wereld weer even overzichtelijk. Maar hebben we daar niet
net de taal en het schrift voor uitgevonden? Om te ontsnappen aan het hier en
nu, aan het ik, mij en mijn?
Mensen onderscheiden zich van de dieren door die vreemde
technologie die taal is. Daardoor kunnen we niet alleen beloven, afspreken en
plannen maken met andere mensen, maar hen ook op allerlei manieren bedriegen.
Daarom hebben we vervolgens het schrift moeten uitvinden, want het gesproken
woord vervliegt en alleen geschreven woorden blijven. Contracten worden niet
meer eenzijdig opgezegd en de verhalen die we elkaar vertellen om de chaos van
het verleden een zin te geven, kunnen niet meer worden aangepast aan de veranderende
wereld.
Maar ondertussen liegen we wel
nog altijd in ons eigen hoofd een heel verleden bij elkaar, dat niet altijd
veel te maken heeft met wat er in de echte wereld gebeurt. Misschien vinden we
daarom zo graag overal onze naam en onze verhalen terug en denken we dat grote
lappen teksten eigenlijk over onze spannende avonturen gaan.
Maar genoeg over onszelf. Zoals
Leopold Bloom heel snel ontdekt, gaat het nu eenmaal niet altijd en zelfs
meestal niet over ons. Toch is er niets mooiers dan een woord of een naam die
opduikt en juist niet van mij is, die zelfs niets met mij te maken heeft.
Als we woorden
herkennen in nog ongelezen oppervlakten tekst, op basis van letters die niet in
de juiste volgorde staan of er niet allemaal zijn, dan kunnen we die namen ook
zelf schrijven, liefst in een tekst die verder over iets heel anders gaat. De
woordenbrij waarin we allemaal dagelijks dreigen te verdrinken, licht dan plots
even op met een naam die niet de jouwe is. Een paar letters maar.
Het mooist is nog
altijd het opduiken van de naam van de geliefde: in een vijver van verveling,
een zee van onzin, een oceaan van zelfgenoegzaam geleuter duikt even het
glanzende kopje op van de Naam der Namen, het kijkt je net lang genoeg aan
zodat jij het herkent en dan verdwijnt het weer: een medeklinker hier,
misschien een tweeklank daar, op al die plaatsen waar die niets te zoeken
hebben. Wat er dan gebeurt, is het omgekeerde van de selfie.
Terwijl de digitale
medemensen dwangmatig hun bestaan bevestigen door zichzelf te fotograferen,
confronteren wij, bij de gratie van die veel oudere technologie, heel even onze
medemens met het feit dat we niet alleen zijn. Want er staat echt alleen maar
wat er staat.
Oorspronkelijk verschenen in De Leeswolf
2014
deze pagina printen of opslaan