Februari 1953: de
watersnood die in Nederland zal uitgroeien tot een nationale ramp, bedreigt ook
het Antwerpse polderdorp Lillo. Voor de achtjarige Leo Lenaerts een bangelijk
moment als hij midden in de nacht wordt wakker gemaakt door zijn grote zus
Elza: ‘Als heel Lillo maar niet van de aardbodem verdwijnt.’ Dat het dorp later
niet door de grillen van de natuur zal getroffen worden, maar teloor zal gaan
aan de schaalvergroting en de uitbreiding van het havengebied, vormt de rode
draad door De zwarte brug.
Vlaminck grijpt terug naar zijn beproefde recept van de
familiegeschiedenis, meer precies, zoals aan het slot ervan zal blijken, naar
de geheimen die binnen het gezin Lenaerts leven, maar steeds onbespreekbaar
zijn gebleven. Of, zoals Vlaminck al aanstipte in zijn aan Malachy McCourt
ontleende motto bij roman Houten schoenen
(2000): ‘Een familie is zo ziek als haar geheimen’. Hier wordt het motief voor
de eerste keer aangereikt door Leo’s zwaar gehandicapte broer Jos, die in de
psychiatrie is terechtgekomen: ‘Heel Lillo liegt. Ze liegen door te zwijgen’.
Vlaminck focust op de jongste zoon in het gezin Lenaerts. Leo dankt zijn naam
aan Leopold III omdat hij als zevende zoon op rij in het gezin (‘Ge zult het
maar moeten meemaken, zeven zonen na elkaar krijgen … Dat is laden en lossen
zonder schafttijd’) werd geboren en, zoals toentertijd de gewoonte was, de
koning als dooppeter kreeg toegewezen. Als nakomertje in het gezin – hij is
geboren in 1945, tien jaar na zijn jongste broer Bernard - krijgt hij,
mede in de context van de snel veranderende leefomstandigheden, de kans om naar
het pensionaat te gaan. Veel doet hij er niet mee: hij maakt zijn studies niet
af en zal later als psychiatrisch verpleger, een job die hij door toedoen van
zijn oudste zus Elza heeft gekregen, onder meer de schrijver Roger van de Velde
ontmoeten. Voor Vlaminck de gelegenheid om een van de markantste figuren uit de
Vlaamse literatuur weer eens onder de aandacht te brengen.
Binnen het kader van het relaas van het leven van Leo – een
relaas dat overigens weinig opwekkends te bieden heeft – worden de spanningen
binnen de familie uitgetekend: hoe zit het precies met de relatie die oudste
zus Elza zou gehad hebben met een Canadese soldaat die voor korte tijd onderdak
vond in het gezin? waarom heeft René die altijd heeft moeten leven met het
verwijt dat hij zijn broer Jos in het ongeluk heeft gedreven, op zeker moment
de deur definitief achter zich heeft dichtgetrokken? Hoe is de relatie tussen
broer Swa, die in een rijkeluisvilla woont in Brasschaat, en Bernard, die zich
tevreden heeft moeten stellen met een ondergeschikt baantje in de zaak van Swa?
Waarom denkt Leo er in zijn oude dag – hij is dan al bij de zeventig – aan Bart
Dewever om te brengen? En waarom is Leo zo hardnekkig de krantenredacties
blijven bestoken met ingezonden lezersbrieven?
In korte episodes, grotendeels chronologisch geordend van
1953 tot 2015, gaat Vlaminck op zoek naar antwoorden, ook daar waar het de
tragische wending betreft die Leo’s leven uiteindelijk zal nemen. Eigen aan
zijn schriftuur is de manier waarop Vlaminck als auteur intervenieert in zijn
relaas van deze familiegeschiedenis. In enkele tussenstukken wordt het verslag
opgenomen van de gesprekken die hij gevoerd heeft met een aantal mensen die
Leo’s levenspad hebben gekruist. En in zijn nawoord wijst hij erop dat hij zijn
hoofdfiguur persoonlijk heeft leren kennen in café ’t Mestputteke in Deurne,
waar hij de in zichzelf gekeerde en van alle sociale contact verstoken gebleven
Leo ontmoette en hij, zij het maar voor heel even, een gesprek met hem voerde.
Het was toen dat Leo hem erop wees:
‘Ik ben
van Lillo en dat hele dorp met alles erop en eraan is vijftig jaar geleden
moeten wijken voor de uitbreiding van de haven. (…) Misschien moet ge daar eens
een boek over schrijven.’
En het commentaar
toen van een van de tooghangers, vat Leo’s leven samen: ‘Kort na zijn geboorte
verloren gelopen en onnodig lucht verbruikt.’ Het portret dat Vlaminck tekent
van een man die tot op zekere hoogte bewust aan de kant is gaan staan, is er
een dat verdient ingelijst te worden.
Antwerpen :Vrijdag 2016, 287 p. ISBN 9789460013621
deze pagina printen of opslaan