150 jaar al is de Antwerpse Rooseveltplaats een van de drukste
pleinen in Antwerpen, waar dagelijks honderden bussen en trams de deuren openen
voor aankomende of vertrekkende reizigers. Dat Gie Bogaert het plein als personage
opvoert in zijn roman Roosevelt,
zorgt meteen voor een verrassende invalshoek. ‘Pleinen hebben de gave van het
overzicht. En het inzicht’, zegt het personage Franklin, met een allusie op
zijn beroemde achterneven en achternichten in Moskou, Peking, Rome of Caïro, op
zeker moment, ‘wij geven een stem aan wie nooit werd gehoord.’
De stemmen die
Bogaert laat horen, zijn heel divers, van een literatuurdocent die een oogje
heeft op een van zijn studentes (‘we zijn al een hele tijd erg goed in het
veinzen van interesse voor elkaar’), tot een Pools hoertje, een trambestuurder
die aan zijn laatste rit bezig is voor hij met pensioen zal gaan, een
toiletmadam die nauwelijks het daglicht ziet en zich de nukken en grillen van
de klanten moet laten welgevallen, het vrouwtje dat de gebruikers van een van
de tramlijnen moet tellen, een door zijn liefje afgewezen jongeman die wraak
wil nemen door onschuldige slachtoffers neer te knallen… Hun verhalen, hun
wensdromen, hun verzuchtingen, hun ontgoochelingen (Bogaert citeert Jeffrey
Eugenides: ‘Iedereen vecht tegen de wanhoop, maar finaal wint die altijd. Het
hoort zo. Het is dat wat ons afscheid doet nemen’) worden door Bogaert in kaart
gebracht binnen het tijdsbestek van één dag, een broeierig hete zomerdag waarop
de spanning van de geprogrammeerde voetbalinterland tussen België en Nederland
die ’s avonds moet plaatsvinden, voor het nodige animo zorgt. De diversiteit
aan stemmen zorgt in de roman ook voor een gevarieerde stilistische aanpak, die
de personages letterlijk en figuurlijk op de huid is geschreven en de
geloofwaardigheid van de roman en de erin vertelde levensverhalen meteen een
stevig fundament bezorgt.
Wat Roosevelt dan
weer als roman een eigen signatuur meegeeft, is de manier waarop Gie Bogaert
het geheel binnen een fictioneel kader plaatst. Het aan Bernlef ontleende motto
maakt dat de lezer meteen op zijn hoede is: ‘Liegen. Wat een ontdekking.’ Of,
zoals Franklin aan het slot zegt: ‘Vertrouw nooit een oude man. Ik heb zelfs
jou [bedoeld hier is de lezer die in de roman door het plein rechtstreeks wordt
aangesproken – jvh.] verzonnen.’ De frictie tussen werkelijkheid en verbeelding
wordt nog verder benadrukt door de boventekst die door een jongen in krijt op
stoep wordt uitgeschreven – het procedé herinnert aan Louis Paul Boon, of aan
de ‘onderteksten’ die Jeroen Theunissen in zijn dichtbundels hanteert – en Roosevelt als roman een plaats geeft:
het gaat om de zoektocht naar liefde, over de verdroomde wereld er rond : ‘het is
fantasterij’, en vooral aan het slot dan: ‘Dee dacht dat ze in al de moeite die
ze hadden gedaan om hun levens een beetje op te poetsen misschien ook haar
hadden verzonnen’). De liefde, daar draait het om in Roosevelt. Want: ‘Als je de liefde niet vindt, loop je altijd
verloren.’ Of nog: ‘Liefde is geen keuze. Liefde is een kans.’ De kans om rond
dit motief een sterke en overtuigende roman te schrijven heeft Gie Bogaert niet
laten liggen.
Amsterdam
: De Bezige Bij 2016, 206 p., ISBN 9789023496786
deze pagina printen of opslaan