Michaël Vandebril verraste in 2012 het lezerspubliek met de
debuutbundel Het vertrek van Maeterlinck.
Het was een intelligente en krachtige bundel, die niet toevallig de Herman de
Coninckprijs ontving. Ondertussen is Vandebril actief gebleven, als organisator
van allerlei manifestaties maar ook zelf als performer op het podium. Nu ligt
zijn tweede bundel voor.
De titel, New
Romantics, is in feite al sprekend op zich. Daarbij komt nog de kaft waarop
de dichter poseert met een boek in de hand voor een negentiende-eeuws decor,
helemaal in de stijl van Oscar Wilde of, dichter bij huis, Jotie T’Hooft. Het
is uiteraard allemaal ironisch, maar toch. De nieuwe romantiek is tegelijk een
ideaal en een onrealistische fantasie. In dit opzicht is deze bundel geheel
gebaseerd op een soort van fundamentele paradox, die geen toevallig gegeven is
maar net behoort tot de kern van het menselijke bestaan. Daarenboven is
uitgerekend in deze eeuw die paradox nog intenser geworden, ook al door de
dwingende maatschappelijke problemen waarmee het Westen wordt geconfronteerd.
Men kan
moeilijk zeggen dat Vandebril een politiek geëngageerd dichter is, maar in zijn
nieuwe bundel geeft hij blijk van een grote aandacht voor de problemen van deze
tijd. Dat gebeurt terloops, maar op een niet mis te verstane wijze. De
romantische ingesteldheid wordt immers vaak gecontrasteerd met wat er in de
wereld gebeurt. Het duidelijkst is in dit verband de reeks ‘Grand Tour’, waar
het dichterlijke ik optreedt in uiteenlopende steden: Buenos Aires, Belgrado,
Sarajevo, Istanbul… Het zijn alle plaatsen die een grote, maar niet onbetwiste
geschiedenis ademen. De ‘Grand Tour’ die in de renaissance gold als een
voorbeeld van volwassenwording, wordt hier een confrontatie met de ander maar
ook met het eigen ik. Ook de titelreeks legt de klemtoon op dat onderweg-zijn
in het leven, zonder de garantie ooit een vaste eindbestemming te bereiken.
Autobiografische details en zelfanalyse gaan ook hier gepaard met een
fijnzinnig oog voor maatschappelijke verschijnselen. Tegelijk ligt de klemtoon
op de vervreemding van dat ik zelf. Niet voor niets opent de bundel met een
mooie reeks ‘Vijf poses’, gewijd aan uiteenlopende cultfiguren die op een of
andere manier ook facetten van het dichterlijke ik etaleren: van de
aristocratische schrijver Maurice Gilliams en de verdoemde dichter Baudelaire
tot de onlangs overleden David Bowie.
Wat mij betreft heeft Michaël
Vandebril met zijn tweede bundel een stevige stap vooruitgezet. De gedichten
zijn veel beter gedoseerd, krachtiger van beeldspraak en ritme, en de ambitie
van de dichter resulteert hier in een breder spectrum. Soms lijken pose en
schijn wat dominant, maar daar staat een oog voor de werkelijkheid tegenover.
Boeiende gedichten, dus.
Antwerpen : Polis 2016, 62 p. ISBN 9789463101387
deze pagina printen of opslaan