Aan significante vogels en
vogeltjes geen gebrek in Margriet De Moors fijnzinnig geschreven roman Van vogels en mensen. Van een in dubbele
gevangenschap levend grasparkietje, zwermen trekvogels en vogels op een tapijt,
tot de lastige vogels verdrijvende arenden op Schiphol. Margriet de Moor keert
in dit verhaal terug naar het landschap van haar jeugd en dat van haar roman Zee-Binnen (1999).
Het zijn eigenlijk alleen de wat
betere schrijvers die zonder schroom de afloop op verhaalniveau in het begin al
weggeven, ook in misdaadromans. De achterflap doet ook helemaal niet moeilijk
in dit opzicht, de belangrijkste gebeurtenissen worden zonder omwegen vermeld.
Een vriendelijke bejaardenverzorgster, Louise Bergman, wordt ten onrechte
beschuldigd van (roof)moord op een van haar cliënten. Ze bekent na lange en
vernederende verhoren door de politie, herroept die bekentenis en herroept die
herroeping weer, om daarna toch weer vrijspraak te vragen. Die krijgt ze.
Haar dochter Marie Lina legt zich niet neer bij de
gebeurtenissen, ontfutselt haar moeder de naam van de moordenares, die ze na
een gevecht boven de bouwputten op het stationsplein van Amsterdam de diepte in
slaat. De rechter oordeelt even mild over deze wraak als de lezer, door die
niet als moord met voorbedachten rade maar als doodslag te etiketteren.
Tussendoor lezen we over het werk van Marie Lina’s man Rinus (vogelverjager op
Schiphol), zijn ouders (waarmee deze roman ook een heuse familieroman wordt) en
een heldendaad van de vermoorde bejaarde.
Margriet de Moor mag dan in de
interviews stellen dat ze in deze roman vooral toont, en niet oordeelt, de
moordenares Marie Lina krijgt toch echt onze volle sympathie. Niet alleen is ze
prachtig, gezegend met een vriendelijk karakter, heeft ze van dat lange,
krullerige haar waar de zon graag lichtspelletjes mee speelt (wellicht knipoogt
Margriet hier naar haar dochter Marente en/of haar jonge zelf), er is ook geen enkele
reden om haar wraak niet sympathiek te vinden. Weliswaar wordt de daad van de
moedermoordenares niet afkeurend opgetekend, maar veel plezier halen we toch
niet uit dit bonkige karakter, Klazien Wroude, met haar zuipende broer. Ja, wel
táálplezier, want op dit punt is De Moor naar mijn idee in topvorm. Soms
overdrijft ze wellicht een tikje in mooie beelden, stijlfiguren of register,
maar regelmatig herlas ik een stukje puur om de taal.
Ook als het gaat om de structuur
valt er weinig te klagen. Geraffineerd en in het hoofd van verschillende
karakters geeft ze, niet steeds chronologisch, het verhaal. Wel beginnen we,
een mooi, eenheid bewerkstelligend element, elk deel (van de vier delen) in het
huis van Marie Lina en Rinus in Schalkwijk bij Haarlem. Aan het begin van het
derde deel belt de politie, die al op de eerste pagina van het boek in de
Volkswagen klaar zit, aan. De verteller is alom aanwezig, daarbij een opvallend
luchtige, afstandelijke, ironische toon aanslaand, of het nu gaat om een
mysterieus element in een karakter of om een moord. Tekenend hiervoor zijn de
titels van de hoofdstukken. Ze staan als inhoud ook achterin. Het is heel
aardig ze nog eens te zien en op deze enigszins humoristische wijze het verhaal
opnieuw te ervaren.
Tijdens de laatste hoofdstukken raakt de vaart er wat uit (eigenlijk is
het verhaal dan wel verteld) en begon mijn aandacht voor de taal wat te
verslappen. Ook het getut met en vermenselijken van een parkietje in de cel,
ongetwijfeld naar de realiteit opgetekend, bezorgde mij geen kippenvel. Het
deel ‘Briefwisseling’ is natuurlijk nodig om de afloop met het hele gezin in
het (schoon)ouderlijk huis goed voor te bereiden, maar qua taal treedt er dus
verzadiging op.
Niettemin krijgen we tegen het
slot een in ander opzicht nog wel heel belangrijk stuk. Olivier mag met zijn
vader mee naar Schiphol en ontmoet daar de met arenden werkende Ghina. Aan deze
scène, van bijfiguren dus, hebben we het prachtige omslag te danken en ook een
verdieping van de titel, met de verzuchting van de roofvogelvrouw dat mensen nu
eenmaal vóór gaan. De scène wordt treffend afgesloten, met het berustende ‘Afijn.’
We worden er teruggestuurd naar het tweede motto, een citaat uit een gedicht
van Gerrit Achterberg. Je ervaart meteen hoe verleidelijk het is de twee
motto’s te lezen als een doorlopende, samengestelde zin.
Amsterdam
: De Bezige Bij 2016, 250 p. ISBN 9789023498308. Distributie WPG
Uitgevers
deze pagina printen of opslaan