Postkoloniale literatuur is een product van koloniale
overheersing. De kolonisator dringt de lokale bevolking zijn taal op om het
gebied naar wens te besturen. Vanuit de autochtone talen en culturen wordt de
koloniale taal gaandeweg verrijkt en naar de eigenheid van de inheemse
bevolking geboetseerd. Zo groeien er uit een opgelegde taal regionale varianten
die in de plaats van of parallel met de oorspronkelijke talen gebezigd worden.
Na de onafhankelijkheid van een kolonie wordt in functie van
de stabiliteit de koloniale taal vaak gehandhaafd, zodat het proces
onomkeerbaar is. Postkoloniale literatuur slaat niet enkel op wat na de
onafhankelijkheid geschreven werd, maar ook op het afzetten tegen het mens-,
wereld- en cultuurbeeld van de (ex-)kolonisator. In die zin kan literatuur van
voor de onafhankelijkheid ook als postkoloniaal beschouwd worden.
De postkoloniale Indiaas Engelse of Engelstalige
Zuid-Aziatische literatuur vindt zijn oorsprong in de kolonisatie van het Indiase
subcontinent als onderdeel van het Britse wereldrijk. Huidige staten als
Bangladesh, India, Pakistan, Nepal en Sri Lanka handhaafden de koloniale
bestuurstaal en bestendigden zo een Engelstalige literatuur in Zuid-Azië naast
de traditionele literaturen uit de regio. De wortels van de Indiaas Engelse
literatuur mogen dan sterk omlijnd zijn (zij het met het grootste epicentrum in
India), de Indiaas-Engelse literatuur is dat zeker niet.
Dat komt door de diaspora; de verspreiding van Indiase
arbeidskrachten en migranten over de wereldbol. Arbeiders verzeilden vroeger grotendeels
in Engelstalige (ex-)kolonies in Oost- en Zuid-Afrika of de Cariben (vandaag
zitten de grootste concentraties vooral in Saudi-Arabië, de Arabische Emiraten
en Maleisië), vanwaar ze soms na generaties migreerden naar voornamelijk
Groot-Brittannië, Canada en de Verenigde Staten. Een andere, latere stroom van
migranten ging in verschillende fasen rechtstreeks van het Indiase subcontinent
naar de Engelstalige westerse wereld. Tel daarbij de generaties van in het
Westen geboren Zuid-Aziaten en je krijgt een idee van de omvang en
verscheidenheid die de Indiaas-Engelse literatuur kan aannemen.
Bovendien is de identiteit niet eenduidig, zodat een Indiaas-Engelse
auteur naast de etnische roots in het Indiase subcontinent ook deel kan
uitmaken van bijvoorbeeld de Caribische én Britse (V.S. Naipaul) of de
Afrikaanse én Canadese literatuur (M.G. Vassanji). Door de grote verscheidenheid
aan talen en culturen in het Indiase subcontinent hebben de migranten ‘geen
nationale identiteit geëxporteerd (economisch, politiek, monocultureel)’. Dat
maakt voor Amitav Ghosh dat de Indiase diaspora de capaciteit heeft zich te
transformeren, zij aan zij te leven met ‘complementaire verschillen’, omdat de
Indiase cultuur opgebouwd is rond ‘de proliferatie van verschillen’.
Aangezien de taal van de Britse (ex-)kolonisator gebruikt
werd voor literaire expressie, kleefde er voor veel critici op het Indiase
subcontinent een stigma op de Indiaas-Engelse literatuur. Het werd vaak als een
verwesterde, inferieure literatuur beschouwd, die niet kan tippen aan de
rijkdom van de eigen niet-Engelse literatuur (India alleen al telt ruim twintig
talen). Voor vele Indiase literatuurwetenschappers als Meenakshi Mukherjee is
schrijven over India in het Engels in het beste geval een moedige mislukking en
in het slechtste geval het verraden van de Indiase ‘werkelijkheid’.
Zogenaamde Indiase authenticiteit wordt vaak hoger
aangeslagen dan de literaire kunstvorm op zich, zoals Vikram Chandra in zijn
essay ‘The cult of authenticity’ uitvoerig demonstreert. Zelfs naarmate (in het
spoor van het succes van auteurs in de diaspora) meer en meer in Zuid-Azië wonende
auteurs in het Engels begonnen te schrijven, bleef er een belangrijke kloof.
Wie voldoende Engels beheerst om de literaire paden te bewandelen, komt
namelijk doorgaans uit bemiddelde kringen. Van de andere kant heeft de
Engelstalige wereld niet voldoende zicht op de kwaliteiten van de traditionele
hedendaagse literaturen.
Eén ding staat echter als een paal boven water: ook al is
Indiaas-Engelse literatuur het product van het Britse kolonialisme, het is geen
inferieure literatuur. Een taal die ooit als wapen tegen de inwoners van het Indiase
subcontinent werd gebruikt, werd met succes overgenomen om literaire prikken
uit te delen aan de blanke westerse literatuur. Zoals andere postkoloniale
literaturen doet de Indiaas-Engelse literatuur een frisse wind waaien door het Engelstalige
literaire landschap.
Opvallend daarbij zijn het aantal bekroningen die Indiaas-Engelse
auteurs doorheen de jaren in de wacht sleepten. Zo hebben ze bijvoorbeeld hun
stempel gedrukt op de Booker Prize, waarvan de populariteit in India verantwoordelijk
lijkt voor een verschuiving van de appreciatie van de Indiaas Engelse
literatuur in het subcontinent. De literatuur in de taal van de kolonisator
werd lange tijd als een verwesterde, inferieure literatuur beschouwd, die niet
kan tippen aan de rijkdom van de eigen, niet-Engelse literatuur. Daar lijkt sinds
2006 verandering in te komen met het onverhoopte succes van Kiran Desai’s
bekroonde The Inheritance of Loss
(vert. De erfenis van het verlies),
waarvan heel wat piraatversies circuleerden.
Sindsdien schieten in India lokale uitgevers en literaire
festivals als paddenstoelen uit de grond. Ook de grote westerse uitgeverijen
vestigden zich in India om het enorme lezerspotentieel van het land te
ontginnen. Meer nog, er is een groeiende tendens onder schrijvers om vanuit het
Westen terug naar het subcontinent te verhuizen. Jeet Thayil, Rana Dasgupta,
Tishani Doshi, Sidharta Chowdury, Ruchir Joshi en Altaf Tyrewala keerden
bijvoorbeeld terug.
Tyrewala vond het onmogelijk om te schrijven als niet-residentiële
auteur:
‘I don’t know how, for instance, I could write from the
perspective of an imaginary butcher in a chicken shop if I wasn’t also
suffering the humidity with him, suffering the noise of the ghetto like him, an
yet trying, like him, to think amidst this discomfort, this cacophony…’
Tyrewala refereert daarmee naar zijn door de kritiek goed
onthaalde novelle No God in Sight
(vert. Geen God in zicht), waarin hij
tegen de achtergrond van het bruisende Mumbai de kleine man in zijn grote
verscheidenheid tekent (klasse, kaste, milieu, religie).
De Indiaas Engelse literatuur is er duidelijk in geslaagd om
in ruim 80 jaar tijd uit te groeien tot een geduchte medespeler in de
Engelstalige literatuur. Voor en vlak na de opsplitsing van het Indiase subcontinent
in Pakistan en India, werd het terrein vnl. ingenomen door de drie grote
vaderfiguren van de Idiaas-Engelse literatuur: Mulk Raj Anand, Raja Rao en
vooral R.K. Narayan. Zij speelden een belangrijke rol in het versmelten van
literatuur en nationalisme. Narayan ligt aan de bron van het zogenaamde Indiase
realisme dat later navolging kende bij onder meer Anita Desai, Vikram Seth en
Rohinton Mistry.
De aanzet tot linguïstisch experimenteren werd dan weer
gegeven door G.V. Desani met zijn enige werk All about H. Hatterr (1952). Hij effende de weg om inspiratie uit
de Indiase talen te putten en zo vorm te geven aan het Indiaas Engels. Zonder
Desani zou Salman Rushdies werk er heel anders uitgezien hebben. En ook jongere
auteurs als Arundhati Roy en Manju Kapur putten respectievelijk uit het
Malayalam en Punjabi om het Engels in overeenstemming met hun Indiase
identiteit te bewerken.
Thematisch blijft de ontworteling en het zoeken naar
identiteit een belangrijk onderwerp in de Indiaas Engelse literatuur. Via de
diaspora en de mondialisering komen de cultuurverschillen tussen Oost en West
regelmatig aan bod. Een traditioneel onderwerp als de scheiding tussen India en
Pakistan en de gevolgen daarvan komen onder meer in het werk van Khushwant
Singh, Attia Hosain en Bapsi Sidhwa voor.
Maar naast de fictionele beschrijving van momenten uit de
geschiedenis is er nood aan het herschrijven van de Indiase geschiedenis, het
herscheppen van een verloren verleden. Deze thematiek vinden we onder meer bij
Salman Rushdie, Amitav Ghosh, Shashi Taroor en Mukul Kesavan terug. Wie het al
wazig voor de ogen wordt van de namen die hier de revu passeren, mag nog op een
veelvoud rekenen om het grote aantal vertegenwoordigers van de Indiaas-Engelse
literatuur te noemen. Daarbij zitten nog heel wat interessante namen als o.m.
Amit Chaudhuri, Ardashir Vakil, Farrukh Dhondy, Pankaj Mishra, Bharati
Mukherjee, Hanif Kureishi en Manil Suri. Wat we terugvinden in Nederlandse
vertaling is slechts het topje van de ijsberg.
In vergelijking met het de output van auteurs met roots in
India lijkt de Pakistaanse output wat achterop te hinken. Voor de Pakistaanse
auteur Kamila Shamsie de aanleiding op de geschiedenis van de Engelstalige
Pakistaanse roman (onderdeel van de Indiaas-Engelse of Zuid-Aziatische literatuur) te overlopen in
‘Another side of the story’ (The Guardian,
14.08.2007). Baanbrekend was de anthologie A
dragonfly in the sun (1997), die de Engelstalige Pakistaanse auteurs voor
het eerst een gevoel van herkenning en samenhorigheid bezorgde. Sinds het
nieuwe millennium worden heel wat jonge stemmen gehoord, die het palet dat ooit
gedomineerd werd door Hanif Kureishi sterk uitgebreid hebben: de romans van
Kamila Shamsie, Uzma Aslam Khan, Nadeem Aslam, Mohsin Hamid, Moni Mohsin, Mohommed
Hanif en Roopa Farooki, en de verhalen van Aamer Hussain en Imad Rehman staan
garant voor de rijk geschakeerde toekomst van de Engelstalige Pakistaanse
literatuur.
deze pagina printen of opslaan