Poëzie

BOEKEN NR. 2, FEBRUARI 2017

Ilja Leonard Pfeiffer (red.): De Nederlandse poëzie van de twintigste en de eenentwintigste eeuw in 1000 en enige gedichten

door Dirk De Geest

Men kan er niet naast kijken. De bloemlezing van Ilja Leonard Pfeiffer wordt door de uitgever in alle opzichten neergezet als een update van de legendarische verzameling die Gerrit Komrij bijna 30 jaar geleden voor het eerst publiceerde. Komrij’s bloemlezing was controversieel en polemisch bedoeld, gericht tegen een bepaalde vorm van taalbetrokken en hermetische poëzie. In plaats daarvan promootte hij allerlei vormen van toegankelijkheid, publieksgerichtheid, vakmanschap en ironie.  
Het was uitkijken naar wat Pfeijffer met die erfenis zou doen. Pfeijffer stelt in zijn inleiding dat hij Komrij links heeft gelaten, maar tegelijk besteedt hij opvallend veel aandacht aan zijn voorganger. Hoe dan ook heeft hij zijn eigen boek als een actualisering en als een poëticale tegenhanger opgevat. Pfeijffer is immers niet bang van moeilijke poëzie; integendeel, in enkele bijzonder polemische opstellen heeft hij zijn argwaan voor al te veel ‘leesbaarheid’ laten blijken. Zelf spreekt hij van een voorkeur voor ‘avontuurlijke gedichten’, en dat <br /> avontuur verbindt hij uitsluitend met talige kwaliteiten (en niet met een bepaald onderwerp). De inleiding is helder, met een uiteenzetting van wat lezers al lang van de samensteller weten.
 
Belangrijker is uiteraard de keuze. Daarover valt allicht her en der te vitten, maar de gemiddelde lezer zal vooral blij zijn met wat Pfeijffer hier bij elkaar heeft gezocht. Vanaf de Tachtigers – beschikbaar met een klassieke keuze, maar toch met enkele boeiende eigen accenten – tot vandaag ligt een bijzonder rijke en omvangrijke selectie van gedichten voor. De sonnetten van Kloos kent onderhand (nog) iedereen, maar ook Verwey en Henriette Roland-Holst worden uitstekend geportretteerd. Nijhoff krijgt bijzonder veel aandacht, onder meer met het integrale lange gedicht ‘Awater’. Ook Marsman krijgt wat hem toekomt, en hetzelfde geldt (in tegenstelling tot de eigengereide keuze van Komrij) voor de Vijftigers. Vooral in de meer recente poëzie gaat Pfeijffer echter zijn eigen gang, met uitvoerige selecties van bijvoorbeeld Gerbrandy, Zwagerman, Harmens en Starik.
 
Het interessantst zijn echter de vele dichters die met een of een paar gedichten worden voorgesteld. Vaak gaat het hier om auteurs die boeiend, maar minder opgemerkt werk hebben geschreven. Net hier zullen lezers tal van ontdekkingen doen. Pfeijffer heeft zich daarbij duidelijk minder opgesteld als een literair-historicus (al zijn er ook tal van vondsten uit het verleden), maar vooral als een chroniqueur van het heden. Zijn overzicht is alvast het breedste dat ik ken, en hij laat uitstekend zien hoe divers én hoe belangwekkend poëzie vandaag nog kan zijn.
 
Uiteraard zijn er tal van omissies. Reve, Elsschot zijn maar enkele opvallende namen. Over het algemeen valt – niet verwonderlijk – op hoe weinig Pfeijffer vertrouwd is met de Vlaamse poëzie. Tal van dichters heeft hij volgens mij niet eens in handen gehad. De pretentieuze claim bij aanvang als zou hij alle publicaties hebben ingezien en het beste hebben overgehouden, berust daarom niet enkel op een overdrijving maar is gewoon fout. Misschien is Vlaanderen toch geen taalgebied en zeker geen literaire zone. Daarover treuren kan (en moet), maar intussen wil ik mij vooral verheugen met het vele dat hier wel onder ogen wordt gebracht. Dat de uitgeverij dat alles op een uitmuntende manier heeft vorm gegeven, is zeker een pluspunt: een boek om te lezen, om cadeau te doen, om eindeloos in te grasduinen.
 
Amsterdam : Prometheus 2016, 1434 p. ISBN 9789044631975 

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies



ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri