Twee mensen overleven samen een terroristische aanslag. Wat
doet dat met ze? Kunnen ze hun leven voortzetten? Hoe verbindt de aanslag ze?
En zijn ze nog wel verbonden met de rest van de mensen nu ze de dood in de ogen
hebben gekeken? Dit zijn vragen die centraal staan in Ze zullen denken dat we engelen zijn van Bert Natter.
De hoofdpersoon is
Alfred Ellerau, een eenzame man die na de dood van zijn vrouw weer in het dorp
van zijn jeugd is gaan wonen en enkel contact heeft met de plaatselijke cafébaas
Peter. Als hij op een dag op een terrasje gaat zitten in de stad, raakt hij in
gesprek met de vrouw naast hem, Prunella Moors. Dat gesprek wordt echter bruut
onderbroken als een geldwagen het plein oprijdt. Uit de wagen springen een
aantal gewapende mannen die in het rond beginnen te schieten. Alfred en
Prunella overleven de aanslag door samen omarmd onder een tafeltje dekking te
zoeken. Tussen hen ontstaat een speciale band.
Maar deze
semi-liefdesgeschiedenis is niet wat deze roman zo bijzonder maakt. Alfred
lijkt aanvankelijk, hoewel aangedaan door de aanslag, alles op een rijtje te
hebben. Hij twijfelt zelfs of hij de hulp van slachtofferhulp wel moet
aanvaarden. In de loop van het verhaal blijkt echter dat de aanslag Alfred
dieper heeft geraakt dan hij toe wil geven. Zijn angst en de invloed ervan op
zijn handelen hebben grote gevolgen voor de gehandicapte kinderen die hij elke
dag met een busje naar hun school brengt. Bert Natter toont op een subtiele
wijze hoe aanslagen mensen beïnvloeden en hen hun greep op de werkelijkheid
kunnen doen verliezen.
Zo begint ook een ander thema door te schemeren: de
kenbaarheid van de werkelijkheid. Een symbolisch stukje dat toont hoe ieders
blik de werkelijkheid een eigen kleur geeft, blijkt uit een gesprek tussen
Peter en Alfred. Alfred, door wiens ogen we het gesprek zijn, ziet het verleden
duidelijk anders dan Peter:
‘Ik was de beste van het team. Vraag maar aan Rob en Wil.
Nou ja, dat heeft geen zin, maar ik was echt goed. Dat je dat niet meer weer.’
Hij zat zelf altijd op de reservebank. Als hij zich ziek meldde, liepen we de
polonaise door de kleedkamer.
‘Misschien heb je gelijk. Wie was
dat dan? We hadden er eentje in het elftal, om te janken zo beroerd speelde
die.’
Jij, dat was jij. ‘Geen idee.’
‘De trainer zei
tegen hem: jij bent nog te stom om een eigen goal te maken. Was dat niet Simon?
Ja, dat denk ik.’
Die zat op hockey. ‘Simon?’
Alfreds werkelijkheid blijkt wel
vaker af te wijken. Dat blijkt als zijn verhaal over de aanslag geconfronteerd
wordt met videobeelden van de aanslag. Zo heeft hij in zijn eigen beleving
ervoor gezorgd dat Prunella met hem dekking zocht onder de tafel, terwijl de
filmbeelden juist tonen dat zij hem meetrekt. De filmbeelden zijn een geniale
zet in de roman, omdat ze de mogelijkheid bieden om een scène vanuit
verschillende gezichtspunten te belichten en zo de onbetrouwbaarheid van de
verteller, van Alfred Ellerau, aan te tonen. Ze maken Ze zullen denken dat we engelen zijn tot een geniale roman die niet
alleen subtiel de nasleep van een terroristische aanslag toont, maar de lezer
ook laat twijfelen aan wat echt is en wat niet. Al met al, een boek dat je aan
het denken zet en je ook na de laatste bladzijde niet los zal laten.
Bert Natter: Ze
zullen denken dat we engelen zijn, Thomas Rap, Amsterdam 2017, 302 p. ISBN: 978
9400407640. Distributie WPG Uitgevers
deze pagina printen of opslaan