'Wie ben jij?' vroeg Kusakabe.
‘Amakusa Miyuki, uit het dorp Shimae. Katsuro, de visser
Katsuro, de bekwaamste karpervisser van de provincie Ise, was mijn echtgenoot.
Ik vervang hem nu. Niet om karpers te vangen, maar om een keuze te maken uit de
vissen die hij voor zijn dood had gevangen, ze op hun gemak te stellen, ze in
deze korven te doen […] en daarna geruime tijd door bossen,
over bergen en door
koude regen naar de keizerlijke stad te lopen om deze karpers aan de directeur
van de Dienst Tuinen en Vijvers te overhandigen. Zijn naam is Nagusa,
Nagusa-san.’
‘Nagusa-sensei,’
verbeterde Kusakabe.
De 27-jarige jonge en mooie boerin Miyuki is na heel wat avonturen met
haar acht karpers aangekomen in Heian-kyo, de hoofdstad van het keizerrijk dat
omstreeks het jaar 1000 belaagd wordt door sterke clans die op de macht van de
amper 15-jarige keizer azen. De oude en ziekelijke Nagusa Wanatabe, ‘ambtenaar
van de hogere superieure zesde rang’, wiens positie de laatste jaren sterk werd
aangetast en diens piepjonge assistent Kusakabe Atsuhito hebben de jonge vrouw
ondergebracht in de restanten van een oud boeddhistisch klooster, niet zeker of
zij in staat mag worden geacht de geprivilegieerde positie van haar echtgenoot
over te nemen om jaarlijks de keizerlijke vijvers van nieuwe en schitterende
exemplaren te voorzien.
Ook de burgemeester van haar dorp Natsume had zo zijn
twijfels vooraleer hij haar uitstuurde. Maar hij kon na de dood van de beste
visser van Shimae geen kant uit en omdat de jaarlijkse aanvoer van karpers voor
de keizer alle inwoners ten goede kwam, had hij haar overtuigd de moeilijke
reis na de voorgeschreven 49 dagen rouwtijd toch aan te vatten.
‘Ze koos eerst de vissen waarvan de schubben gelijkmatig en
harmonieus over het lijf waren verdeeld, waarvan de neus, zonder te lang te
zijn, niet te kort en niet te stomp was, waarvan de vinnen symmetrisch waren en
de kleur van kop tot staart volkomen homogeen was. Op grond van die eerste
schifting koos ze twee zwarte karpers (de ene glanzend als metaal, de ander mat
als velours) en twee vissen die vrij flets geel waren maar vaak een opmerkelijke
groei en levensduur hadden, vervolgens twee diepbronzen exemplaren waarvan de
glans aan een stroom bruine honing deed denken, en ze maakte haar selectie af
met twee karpers die bijna geen schubben hadden en omhuld leken te zijn met
koper.’
Met de
twee met water en vissen gevulde manden aan het bamboe juk zet Miyuki haar
tocht in en zal onderweg niet enkel te kampen krijgen met moeilijk begaanbare
berghellingen en dichte bossen, met striemende regenvlagen en onweer, maar ook
met kwaadwillige pelgrims die haar in de herbergen onderweg van haar vissen
willen beroven of erger nog haar zelf belagen. Met wat geluk en veel
doorzettingsvermogen slaagt ze erin de keizerlijke stad heelhuids te bereiken
en haar vissen gezond en wel af te leveren.
Maar vooraleer naar haar dorp af
te reizen komt ze via de Directeur van de Dienst Tuinen en Vijvers, Nagusa,
terecht in de verwikkelingen van de eerste geurwedstrijd die de jonge keizer
mag organiseren en die als thema ‘de juffer op de brug tussen twee nevels’
heeft. De geurgevoelige Nagusa heeft zich voorgenomen voor het laatst van zijn
leven te schitteren en schakelt Miyuki en haar ‘onwelvoeglijke luchtjes,
zwevend tussen de uitgelezen geuren van agarhoutpoeder, kruidnagels, muskus,
gele sandelboom en boswelliahars’ als geheim wapen in.
Alleen al de beschrijving van
deze geurwedstrijd, de takimono awase, die zijn hoogtepunt krijgt in het
Paviljoen van de Zuiverheid en de Frisheid is een stilistisch hoogstandje
waarbij de auteur dankbaar gebruik heeft gemaakt van twaalf jaar diepgaande
interesse in de eeuwenoude Japanse kunst en cultuur. De roman is ervan
doordrenkt zonder ook maar een keer de indruk te wekken dat het met die
eruditie wil uitpakken, net zoals het verhaal van de erotisch geladen liefde
tussen Miyuki en haar man Katsuro, dat als een rode draad doorheen het boek
loopt, op geen enkel ogenblik gezocht lijkt.
Een bijzonder geslaagde roman die oud en nieuw tot een
hechte eenheid smeedt en tijdloos maakt zoals in de beste prenten van Hiroshige
of in het schitterende omslagbeeld van Muramasa Kudo dat dit prachtig
uitgegeven boek siert.
Didier Decoin: Vissen voor de keizer, Meulenhoff, Amsterdam
2018, 319 p. Vertaling van Le bureau
des jardins et des étangs door Martine Woudt. ISBN 9789029092302. Distributie
Lannoo
deze pagina printen of opslaan