In 2008 verscheen Ik heb de liefde liefgehad, de knappe en uiterst leesbare
biografie van Alice Nahon (1896-1933) van de hand van Manu van der Aa. De auteur
publiceerde intussen ook de biografie van de culturele en artistieke
duizendpoot Paul-Gustave van Hecke. Met de uitgave van de beschikbare brieven
van Alice Nahon keert hij naar een van zijn eerste liefdes terug. Hij doet dat
aan de hand van een erg fraai vormgegeven brieveneditie waarin hij de
teruggevonden brieven van de jonggestorven dichteres annoteert en kadert. Dat
gebeurt bovendien op een inlevende manier, met veel stielkennis en zonder
poeha. Het verscherpt het beeld van de dichteres en levert erg fraaie
illustraties en kanttekeningen op bij haar tragische levensverhaal.
De Antwerpse Alice
Nahon, geboren op de Grote Markt, was de dochter van Gerard Nahon, een uit het Nederlandse Alphen
afkomstige boekhandelaar die in de Scheldestad De Nederlandsche Boekhandel
oprichtte. Moeder was onderwijzeres. Alice was de derde van een kroostrijk
gezin van tien kinderen. Het gezin verhuist geregeld in het Antwerpse, onder
meer naar Mortsel. Alice verblijft in Putte, Overijse (Vlaams-Brabant) en in
het Antwerpse Stuivenbergziekenhuis waar ze haar opleiding als verpleegster
aanvat, een studie die ze echter om gezondheidsredenen spoedig moet opgeven.
In 1920 en 1921 verschijnen haar eerste, fel gesmaakte
dichtbundels: Vondelingskens en Op zachte vooizekens. Ze verblijft op
dat ogenblik in het Sint-Jozefinstituut in het Limburgse Tessenderlo, waar ze
onder het alziend oog van de zusters augustinessen resideert tussen terminale
tuberculosepatiënten. Dat weerhoudt haar er niet van om amoureuze relaties aan
te knopen met de flamingant Geert Pynenburg, de avonturier Paul Pée en de
avant-gardekunstenaar Michel Seuphor.
Alice lijkt in haar brieven altijd
opnieuw op zoek naar liefde en aandacht, en laat niet na zichzelf daartoe te
relativeren als 'kwajonk' en als een literair nog onvolgroeide jonge vrouw die
nog veel - blijkbaar vooral van mannelijke collega's en vrienden - te leren
heeft. Haar correspondenten mogen haar vrijpostigheid vooral niet ten kwade
duiden, want hun liefde en aandacht verliezen zou voor de dichteres een
persoonlijke ramp betekenen. Dat laatste heeft veel te maken met het
voortdurend isolement waarin de ziekelijke schrijfster zich bevindt: in
sanatoria, kloosters of rondzwervend in hotels in Frankrijk (Roquefort),
Zwitserland of elders, op zoek naar gezonde lucht die haar longen moet
zuiveren. De brieven die ze begin 1923 vanuit Luzern schrijft, zijn tegelijk
doormenselijk en schrijnend, maar wel erg mooi en eens te meer getuigend van
een grote hang naar vriendschap, gehoor en (literaire) erkenning.
In de brieven van
Nahon passeert zowat de halve artistieke scene van het Kempense interbellum: de
nagenoeg vergeten dichter Jef Leynen (1880-1936) - wellicht haar grote liefde
en aan wie ze een aantal hartverscheurende brieven heeft gericht - Gerard
Walschap en zijn vrouw Matje Theunissen, Michel Seuphor, Emmanuel de Bom, Lode
Baekelmans, de componist Alfons Moortgat of de schrijver en musicus Joris
Vriamont die haar liefst op een afstand hield, en voorts nog een flink aantal vrienden
en vriendinnen, naast heel wat schrijvende priesters en religieuzen.
Alice Nahon had
mensen nodig, zoveel is zeker, en het lijkt erop dat ze niet altijd gekregen
heeft waar ze om heeft gevraagd. Haar zwakke gezondheid - er werd lange tijd
ten onrechte aangenomen dat ze aan tuberculose leed - is daarvan de voornaamste
reden, maar wellicht ook haar wat opdringerige, zelden aflatende attitude. Daarbij
speelt ze ongegeneerd haar vrouwelijkheid uit: 'Ook moet mijn vrouw-zijn soms
vechten tegen het zuiver artiest-zijn van m'n ziel', schrijft ze in mei 1923
aan Joris Vriamont. En verder: ''N vrouw legt teveel kracht in heur intieme
leven en, indien die vrouw artieste is, moet heur talent er immer onder
lijden.'
Het 'kleine deel'
dat voor een vrouw is weggelegd, is voor Nahon naar eigen zeggen onvoldoende om
haar 'geestelijk houvast' te bieden. Ook haar eigen talent vindt ze doorgaans
onvoldragen.
Begin
1927 krijgt de vaak in geldnood verkerende Nahon een baan aangeboden als
bibliothecaresse in de volksbibliotheek van Mechelen. Ze vestigt zich in de
Dijlestad maar keert geregeld naar haar geboortestad Antwerpen terug. In
Mechelen leert ze de 23 jaar oudere, gehuwde Prosper Verheyden kennen. Hij
ontfermt zich over haar, wordt verliefd op haar en helpt de nieuwe en wat meer
expressionistisch georiënteerde dichtbundel Schaduw
(1928) te publiceren. Hij klopt aan bij vader Nahon om geld voor Alice op te
eisen.
De
matte receptie van Schaduw ontneemt
haar de lust om nog gedichten te schrijven. Ook haar gezondheid blijft
sputteren. Ze wordt door het Mechelse stadsbestuur per 1 december 1930 op
pensioen gesteld. Op dat ogenblik heeft ze een tijdelijk onderkomen gevonden in
de kapelwoning van het kasteel Cantecroy in Mortsel, eigendom van de
excentrieke arts Arthur de Groodt. Begin 1931 wordt de dichteres opgenomen in
de Eeuwfeestkliniek. Het lijkt erop dat Nahon zwanger is geworden en er
complicaties zijn opgetreden. Mogelijke vader is Prosper Verheyden, die haar
tot haar vroegtijdige dood op 21 mei 1933 zal blijven bijstaan.
Alice Nahon zal bekend blijven omwille van de vele straten
die her en der naar haar zijn vernoemd, maar evenzeer voor de onvergetelijke
versregels
‘t Is goed in 't eigen hart te
kijken
Nog even voor het slapen gaan
Of ik van
dageraad tot avond
Geen enkel hert heb zeer gedaan'.
Het lijkt ook wel de
kwintessens van dit boek met brieven van dat fragiele, 'weemoedig kwijnmeisje'
dat ze voor velen in den beginne was, en van de onconventionele dame met een
tot de verbeelding sprekend liefdesleven en de ambitieuze vrouw die zich
probleemloos door het artistieke parcours van de jaren ‘20 voortbewoog.
Ik wil met plezier een
lans breken voor deze schitterend uitgewerkte en uitgebalanceerde
brieveneditie. Ze toont een vrouw en dichteres die - ondanks haar fascinerende
persoonlijkheid en haar uiterlijke schoonheid - wegens een aantal redenen niet
tot de literaire canon kon of mocht doodringen, waardoor het hier gepresenteerde
beeld vreemd genoeg ook een grote documentaire waarde krijgt, onder meer in
functie van het levensverhaal van haar helden. Manu van der Aa toont op een
overtuigende wijze aan dat in de archieven onvermoede schatten rusten,
materiaal dat lezers en onderzoekers een beter zicht verschaft op het literaire
reilen en zeilen van een bepaalde periode en op de grote maar vaak ook kleinere
kantjes van bepaalde literaturen en kunstenaars. Dit boek is zonder meer een
absolute aanrader en laat zich bijzonder vlot lezen, een zeldzame kwaliteit
voor een brievenuitgave.
Manu van der Aa
(red.): Brieven van Alice Nahon. 'Mijn ziel ligt overhoop zoals de koffer men
niet beantwoorde brieven', verz. en geann. door Manu van der Aa, Turnhout,
eigen beheer, 2018, 240 p. ISBN 9789090308135
deze pagina printen of opslaan