‘Met de uitgave van De schoonheid van de nacht is het mijn bedoeling de in Nederland zo
goed als vergeten Italiaans schrijver Gabriele d’Annunzio te herintroduceren.
Dit doe ik aan de hand van drie autobiografische geschriften van hem die bij
mijn weten nooit eerder in het Nederlands zijn vertaald en die samen een rijk
geschakeerd beeld van de auteur en de persoon achter de auteur bieden.’
Zo verantwoordt de
gevestigde literaire vertaler Jan van der Haar deze uitgave binnen de
‘Privé-Domein’-reeks van De Arbeiderspers. Je kan Van der Haar onmogelijk
ongelijk geven. d’Annunzio (1863-1938) wordt nog amper in het Nederlands
gelezen in de lage landen en de laatste vertalingen van gedichten/brieven
dateren alweer van halverwege de jaren negentig en begin deze eeuw. De
publicatie van De schoonheid van de nacht
komt dus als geroepen en samen met de begeleidende teksten en het notenapparaat
biedt de vertaling de lezer de beloofde inkijk in het leven en de gevoelswereld
van de erg polyvalente d’Annunzio.
De in Pescara geboren schrijver begon namelijk al op erg
jonge leeftijd te schrijven en werd al snel uitgeroepen tot een productief
wonderkind dat studies niet leek nodig te hebben. Daarbovenop was hij erg
ambitieus én had hij weinig scrupuleus. Zo liet d’Annunzio na de succesvolle
publicatie van de door zijn vader gefinancierde gedichtenbundel Primo vere (1879, ‘Bij aanvang van de
lente’) het nieuws verspreiden dat hij overleden was na de val van een paard,
wat de naambekendheid van de jonge dichter alleen maar deed toenemen.
d’Annunzio zou nog
meermaals van zich laten horen, niet alleen door verhalen over zijn decadente
levensstijl en talloze relaties met vaak rijkere dames, maar misschien nog het
meest door de politiek niet erkende, maar gedoogde bezetting van Fiume
(1919-1921, nu Rijeka, Kroatië), de stad die volgens d’Annunzio aan Italië had
moeten worden toegekend. d’Annunzio was nu eenmaal een overtuigde nationalist
die aanschurkte bij zowel linkse anarchisten als rabiate fascisten (zonder
evenwel de toenadering van het regime tot het nazisme goed te keuren), wat hem
de titel van ‘Vate’ (Dichter des Vaderlands) opleverde.
Die titel heeft hij trouwens
echt verzilverd toen hij zijn Vittoriale schonk aan de Italiaanse staat, een
domein aan het Gardameer dat enigszins weifelt tussen attractiepark en museum
ter zijner nagedachtenis. Zo worden in de verschillende gebouwen en de tuinen,
die het domein rijk is, objecten van allerlei slag tentoongesteld, gaande van
d’Annunzio’s uitgebreide garderobe en (schoenen)koffers, over brieven en
kunstvoorwerpen, tot een mausoleum, een vliegtuigje en een torpedoboot.
Het is precies dat
exhibitionisme dat een barrière kan vormen tussen d’Annunzio’s oeuvre en zijn
lezer, maar dat is buiten Van der Haars vertaling gerekend. De schoonheid van de nacht, dat drie
autobiografische teksten bundelt (‘Solus ad solam’, 1908; ‘Nocturne’, 1916; ‘Het
geheime boek’, 1922), mag dan wel getuigen van d’Annunzio’s typische
narcistische toon, de drie teksten tonen je d’Annunzio’s zoektocht naar een
gezochte, esthetiserende taal. Hiervoor spreekt de auteur meerdere registers aan
en heeft hij veel gevoel voor ritme (zowel in zijn proza als in zijn poëzie).
In ‘Het geheime boek’ experimenteert d’Annunzio zelfs met een meer
expressionistisch taalgebruik. In dat laatste werk schuwt hij niet langer
vulgaire taal en vermengt hij het Italiaans met vreemde talen, zoals Engels en
Frans. Sensualiteit en het instinctieve zijn nog steeds belangrijke topics,
maar de ouder wordende d’Annunzio beseft dat hij niet langer die jonge, knappe
dandy-held van weleer is en dat hij noodgedwongen in zijn eigen schaduw leeft.
Gabriele
d’Annunzio: De schoonheid van de nacht, De Arbeiderspers, Amsterdam 2017, 480
p. ISBN 9789029512077. Vertaling van Solus ad solam ; Notturno ; Il libri
segreto door Jan van der Haar. Distributie L&M Books
deze pagina printen of opslaan