De nieuwe dichtbundel van Willem Jan Otten
heet onheilspellend Genadeklap. Van
Dale kent dit woord als ‘1. de slag waarmee de beul een einde maakt aan de
martelingen van de gefolterde, de laatste, beslissende slag 2. fig. de laatste
ramp, die iem. of een bedrijf enz. geheel te gronde richt’. In die betekenis
functioneert het woord ook een paar keer bij Otten: in een droom is hij op de
vlucht voor mannen die hem een kopje kleiner willen maken; in een andere droom
lijkt zijn einde nabij. Tegelijk krijgt het woord een andere invulling en
betekent het een kortstondig en confronterend moment van grote genade. Voor een
christelijk dichter als Otten liggen de dood en de vervulling van het leven
duidelijk heel dicht bij elkaar.
Opnieuw is de poëzie in deze bundel doordrongen van het
katholicisme. Dat blijkt niet alleen uit het feit dat de centrale afdeling in Genadeklap de vertaling bevat van de
cyclus ‘Eleven Addresses to the Lord’ van John Berryman – een reeks prachtige
gebeden waarin de dichter, niet zonder enige twijfel en een zeker voorbehoud,
zijn leven in de hand van God legt – maar eigenlijk al meteen uit de
openingscyclus, ‘Na sluitingstijd’. Die begint met een droom van het lyrische:
‘Ik droomde
dat het meer waarin ik zwom
zijn oevers sloot.’
De ik drijft
af en ontmoet dan een ander ‘die ik verstond / maar niet begrijpen kon’, maar
die hij volgt en volledig vertrouwt – zo sterk dat wanneer hij de geliefden uit
zijn leven stroomopwaarts ziet drijven, zelf toch liever de mysterieuze figuur
volgt richting ‘de rand van vloeiend glas’. En ook in het derde gedicht,
opnieuw een lang, verhalend vers dat herinnert aan Nijhoffs ‘Awater’, volgt het
hoofdpersonage een onbekende die hem wegvoert van het dagelijkse leven en is
hij bereid samen met die ‘jongen met de capuchon’ te springen.
Opvallende motieven
in deze bundel zijn de droom, de veerboot en het eiland. De droom of
nachtmerrie toont een andere kant van de werkelijkheid, de veerboot is een
bekend literair symbool voor de overtocht naar een ander dan het aardse bestaan
en het eiland een metafoor voor het teruggeworpen zijn op zichzelf.
Genadeklap is een introspectieve bundel waarin de verhouding wordt
onderzocht tussen de dagelijkse werkelijkheid en een andere dimensie die er –
dat lijdt hier geen moment twijfel – zeker is. Die andere wereld toont zich in
grenservaringen: een nachtmerrie waarin het leven op het spel staat (‘De droom
van ontkomen’), of een bijna-doodervaring (‘De ene tel’), of wanneer dementie
intreedt (‘Hersendooi’). Maar ook in dit bestaan kan je er glimpen van
opvangen, zoals in de liefde voor de echtgenote, aan wie verschillende
gedichten gewijd zijn, culminerend in het voorlaatste gedicht uit de bundel,
dat een hervertelling is van het bekende verhaal over het bedgeheim van
Penelope en Odysseus, symbool voor hun verbondenheid. Het slot van de bundel,
een reeks van drie gedichten, gaat over de oude Odysseus die terugkeert van de
veldslag en zijn omzwerving. In het laatste gedicht gaat hij fungeren als een
spiegel voor de ik-figuur. Teruggekomen van zijn zoektocht en gelouterd door
wat hij elders heeft gezien, wordt hij met zichzelf geconfronteerd. Het is een
beeld voor wat hier in de bundel gebeurt. Uiteindelijk heeft de aanraking van
de hogere realiteit gevolgen voor de wijze waarop het ik in dit dagelijkse
leven staat.
Dat
inzicht willen de gedichten met de lezer delen: ook die heeft, wanneer hij met
een genadeklap deze bundel dichtslaat, een glimp gezien van een andere
realiteit en moet nu beslissen hoe hij zich daartoe verhoudt. Genadeklap is daardoor niet minder dan
existentiële poëzie.
Willem Jan Otten: Genadeklap, Van Oorschot, Amsterdam 2018, 60 p. ISBN 9789028270336.
Distributie Elkedag Boeken
deze pagina printen of opslaan