De grootste Japanse
schrijver waar je nog nooit van hoorde
In Japan is Yasushi Inoue (1907-1991) een klinkende naam,
maar in ons taalgebied is hij nog een nobele onbekende. Uitgeverij Bananafish
is er duidelijk op gebrand hierin dit jaar verandering te brengen.
Een eerste
stap in die richting is de publicatie van Inoue’s literaire debuut Het jachtgeweer (1949), een ingenieus
gecomponeerde novelle over een noodlottige liefdesdriehoek. Einde mei
verschijnt dan weer Stierensumo
(1950), waarvoor Inoue toentertijd de prestigieuze Akutagawa-prijs in de wacht
sleepte, tot op vandaag Japans meest gegeerde literaire onderscheiding.
Inoue werd geboren in Asahikawa, op het noordelijke eiland
Hokkaido, maar groeide op in de prefectuur Shizuoka, meer bepaald op het
schiereiland Izu, ten westen van Tokio aan de kust van de Grote Oceaan, later
het idyllische decor van Het jachtgeweer
en veel van zijn andere verhalen. Hij werd opgevoed door een maîtresse van zijn
grootvader aan moederszijde, excelleerde in judo en schreef van jongsaf aan
gedichten. Hij studeerde rechten en kunstgeschiedenis aan de universiteit in
Kyoto, waar hij in 1936 promoveerde op een eindverhandeling over Paul Valéry.
Na zijn studies werkte hij als reporter en literair recensent voor een
populaire krant in Osaka. Toen Het
jachtgeweer verscheen was Inoue al 42. Pas als hij met zijn tweede novelle,
Stierensumo, de Akutagawa-prijs wint,
wijdt hij zich voltijds aan zijn literaire werk.
Ondanks
zijn late debuut was Inoue een erg productief schrijver. In totaal publiceerde
hij – naast poëzie en essays – een vijftigtal romans en bijna tweehonderd korte
verhalen. Zijn stevige reputatie en populariteit dankt hij in eerste instantie
aan enkele historische romans (onder meer over Confucius, Dzjengis Khan en de
Zijderoute-stad Tun-huang). Verder schreef hij klassieke liefdesverhalen met
sterke vrouwelijke protagonistes (zoals Het
jachtgeweer), meer sociaal-politiek geëngageerde werken (zoals Stierensumo) en autobiografische werken,
vooral over zijn kinderjaren of maar ook bijvoorbeeld een aangrijpend portret
van zijn dementerende moeder. Zijn stijl is afgemeten, zijn toon weemoedig;
centrale thema’s zijn het individualisme in de moderne samenleving en de
complexiteit van menselijke relaties. In eigen land won Inoue zo goed als alle
belangrijke literaire prijzen, veel van zijn literair werk werd verfilmd en
jarenlang circuleerde zijn naam voor de Nobelprijs, zonder die ultieme
bekroning effectief ooit binnen te halen.
Het jachtgeweer is een raamvertelling en
brievenroman ineen. Binnen het raamverhaal — dat zich afspeelt ergens
halverwege vorige eeuw — beschrijft de verteller, een dichter, hoe hij om een
vriend te plezieren een weemoedig prozagedicht (met als titel ‘Het
jachtgeweer’) publiceerde in diens gespecialiseerde magazine voor jagers. De
dichter staat hierbij niet verder stil en vergeet het voor hem onooglijke
gebeuren, tot wanneer hij twee maanden later een brief krijgt van een hem
onbekende man, ene Jōsuke Misugi. Die heeft zichzelf herkend in de droevige
figuur van de jager uit het gedicht en voelt de drang de dichter te betrekken
bij zijn tragisch levensverhaal, waarin overspel en schuldgevoel de bovenhand
hebben: ‘Mensen zijn dwaze wezens, die graag willen dat anderen weten wie zij
werkelijk zijn.’ Misugi stuurt de dichter drie aan hem geschreven brieven na,
afkomstig van drie vrouwen: ‘Verdere wensen dan dat U ze leest heb ik niet.’
Die qua stijl en toon onderling sterk verschillende brieven vormen het interne
verhaal.
Elke briefschrijfster geeft haar eigen kijk
op Misugi’s levenswandel. De eerste aan de beurt is Shoko, de dochter van
Misugi’s maitresse, Saiko, tegelijkertijd ook de beste vriendin én nicht van
diens echtgenote Midori. Shoko leest na haar moeders dood haar dagboek en
ontdekt de jarenlange affaire. In haar gefragmenteerde brief uit Shoko haar
walging en stelt dat haar moeder onderuit ging door wroeging, schaamte en
zondebesef. Mocht Midori ooit de waarheid achterhaald hebben, dan had Saiko
zeker zelfmoord gepleegd, aldus haar dochter. De brief is streng beschuldigend,
maar evenzeer gloedvol larmoyant en naïef. Shoko wil niets meer met haar oom of
tante te maken hebben. Ze bezorgt Misugi ook de brief die haar moeder aan hem
schreef net voor haar dood, de brief waarmee Het jachtgeweer eindigt.
De tweede brief
is van Midori, de bedrogen echtgenote van Misugi. Midori’s brief is zakelijk,
glaciaal afstandelijk. Zij verklaart vanaf het begin op de hoogte te zijn
geweest van Misugi’s en Saiko’s overspel. Een bloedstollende scène waarin ze
zich bedreigd voelt door Misugi die zijn jachtgeweer aan het poetsen is, is
voor haar van doorslaggevend belang. Ze windt er geen doekjes om en stelt een
scheiding voor. De koelheid van haar relatie met Misugi verwoordt ze als volgt:
‘Ik noem het wel huishouden, maar die warme menselijke
manier van samenwonen is het niet. Je zult het wel met me eens zijn dat
“citadel” er het meest geschikte woord voor is. En meer dan tien jaar hebben
wij ons in deze citadel verschanst, terwijl jij mij bedroog en ik jou (maar jij
bent ermee begonnen).’
De derde brief, ten slotte, is
van Saiko, Shoko’s moeder en nicht van Midori, geschreven vlak voor haar
(zelfgekozen) dood. Haar brief – een emotionele apotheose – is van een
ongeziene intentsiteit. Saiko vertelt hoe Shoko’s vader uit hun leven is
verdwenen, hoe ze in een relatie met Misugi tuimelde en benoemt de
onuitgesproken angst om aan Midori’s oordeel ten onder te gaan. Toen Saiko haar
dagboek aan haar dochter overhandigde – en hiermee dus de waarheid onthulde –
was het voor haar voorbij: ‘Maar misschien is het in mijn geval beter te
zeggen, niet dat ik had besloten om te sterven, maar dat ik de kracht had
verloren om te leven.’ Saiko werpt Misugi naar het hoofd dat hij haar nooit
écht heeft gekend. Zij speelde immers een rol, was nooit zichzelf: ‘Mijn andere
zelf, die ik niet ken – ik kan haar geen betere naam geven dan slang’. Misugi
vergeleek Saiko ooit met een slang en dat beeld kaatst ze nu in haar
afscheidsbrief bikkelhard naar hem terug:
‘Wat is dat
voor iets, die slang die elke mens met zich meedraagt? […] O, wat is het, dit
ding dat we met ons meedragen – zo onuitstaanbaar akelig, en tegelijkertijd zo
onverdraagbaar triest.’
Haar hele leven voelde Saiko
zich eenzaam. Enkel het feit dat ze zich door Misugi bemind voelde (in de
lijdende vorm, benadrukt ze; niet in de actieve vorm, waar zij zélf zou
beminnen) bezorgde haar enige troost. Al de rest was pure zonde, haar
ondergang, haar einde: ‘Ik was een vrouw die de pijn van het beminnen niet kon
verdragen en het geluk van bemind te worden zocht en nu ontvang ik daarvoor
mijn verdiende loon.’
Inoue schrijft met de
spaarzaamheid van een dichter. Zijn kristalhelder proza genereert een veelheid
aan verwijzingen en allusies die voor een Japanse lezer evident zijn en een
groter referentiekader ontplooien. Dankzij het notenapparaat achterin deze
vertaling hoeft de Nederlandstalige lezer hiervan nauwelijks iets te missen.
Niet alleen in zijn taal toont Inoue zich een meesterlijke minimalist. Aan de
hand van indringende motieven (de distels op Saiko’s haori, de rode rozen op
Shoko’s tas, de bloemblaadjes in haar presse papier) en krachtige metaforen (de
slang, het jachtgeweer, de citadel) bouwt hij een solide, veelzijdige en
hypergeraffineerde narratieve structuur op. Het inlevingsvermogen in zijn
vrouwelijke personages is grandioos, zijn boodschap onthutsend grimmig: iedere
mens is gedoemd om alleen te zijn; liefde, lijden en pijn zijn onlosmakelijk
met elkaar verbonden, geheel in de lijn van de boeddhistische leer (‘Beminnen,
bemind worden – hoe triest zijn wij mensen soms toch bezig!’, verzucht Saiko). Het jachtgeweer is een polyfone sonate
die de schrikbarende interpreteerbaarheid van de werkelijkheid en de
schrijnende ambivalentie van de waarheid op onvergetelijke en genadeloze wijze
blootlegt.
Yasushi Inoue: Het jachtgeweer, Bananafish,
Amsterdam 2018, 80 p. ISBN 9789492254191. Vertaling van Ryōjǖ door Jacques Westerhoven. Distributie Elkedag Boeken
deze pagina printen of opslaan