Met De
kattenmoeder voegt Rudi Hermans weer een luik toe aan zijn familiesaga.
Motorisch moment voor het schrijven van de roman is een bezoek aan het kerkhof
waar zijn ouders begraven liggen. Mede door het feit dat hij pas om de vijf
jaar aan de beurt is om het graf rond Allerzielen proper te maken en er een
bloem neer te zetten, vindt hij de rustplaats van het ouderpaar niet terug. Als
een klap in het gezicht treft hem de aanblik van de foto op een ander graf, dat
‘van een vrouw die ik slechts enkele weken van nabij had gekend, maar die mij
toen dierbaarder was dan mijn moeder.’
De herinnering katapulteert de
ik-verteller terug in de tijd. Toen hij zeven was, werd zijn moeder zwaar ziek,
met een levensbedreigende ‘pleuris’ (een longvliesontsteking) moest ze het bed
houden. Net die eerste dag van haar ziekte mag de jongen voor het eerst met een
kroontjespen schrijven. Trots als hij is met het resultaat en door de haast om
thuis het resultaat van zijn allereerste pennenvrucht te laten zien, komt hij
onder een voorbijrijdende fietser terecht. Het resultaat is dat hij samen met
zijn moeder de ziekenkamer moet delen.
In aftastende bewoordingen
vertelt Rudi Hermans hoe het jongetje haar observeert, toenadering tracht te
zoeken, maar in zijn diepste aanvoelen – want benoemen kan hij haar houding nog
niet – een vorm van afstandelijkheid ervaart die hem eenzaam achterlaat. Als
daarbij nog komt dat hij uit voorzorg voor een aantal weken naar een
preventorium wordt gestuurd, lijkt het isolement compleet. Precies daar zal hij
mogen ervaren waartoe moederlijke liefde in staat is: het is zuster Pauline
(‘Plien’ voor hem) die zich over hem ontfermt:
‘ik had een andere moeder
gevonden, een die net als een moederkat, zo voelde de hand in mijn nek, haar
jong in haar bek naar een schuilplaats droeg waar niemand of niets het kon
deren.’
Wat
aan deze indringende ervaring voorafgaat, maakt het corpus uit van de roman,
waarin wordt gefocust op de stroeve relatie tussen zijn ouders. Voor de ik blijft
een aantal vragen onbeantwoord: Wie was de vreemde vrouw die hem na zijn
fietsongeval mee hielp verzorgen en nadien een vertrouwelijke relatie
onderhield met zijn vader? Hoe en waar is het misgelopen tussen zijn ouders? Is
het omdat zijn moeder die uit een hongerland (Hongarije) naar Vlaanderen is
gekomen, nooit volledig afstand heeft kunnen nemen van haar geboorteland? Is er
bij zijn vader het blijvende verdriet om de dood van zijn eerste vrouw? Kortom,
‘Littekens op de ziel’ die nooit volledig zijn geheeld.
Gaande de roman wordt, zeker als
de lezer ook de novelle Terug naar
Törökbalint heeft gelezen, veel duidelijk gemaakt, hoewel het nooit ten
volle wordt uitgesproken. Rudi Hermans blijft de meester van de suggestie, een
vorm van benadering van zijn eigen familiegeschiedenis die het ook voor de
lezer-buitenstaander boeiend en interessant maakt. Aan het slot van zijn roman
legt Hermans er de nadruk op dat hij zijn verhaal ziet als een vorm van
onthulling van een geheim dat hij haast zestig jaar meedraagt: <br
/>
‘Mijn ouders hadden
me voorgelogen en hadden hun andere kinderen verzwegen wat er in die weken
gebeurd was. Zelf had ik er nooit op gezinspeeld, in het begin omdat ik Plien
niet wou delen, en later omdat ik me schaamde dat ik een moederlijk iemand als
Plien niet gedeeld had met anderen die, net zoals ik, naar een andere moeder
verlangden als de hunne verstek liet gaan. Het was tijd om Plien recht te
doen.’
Binnen
het bestek van zijn korte roman laat Hermans het beeld van de vrouw die hem als
kind de warmte heeft geschonken die hij thuis moest missen, weer even
oplichten, ‘de witte bloemen verspreidden een licht dat in haar ogen leek over
te vloeien’
Rudi Hermans, De kattenmoeder, Angèle, Antwerpen 2018, 139 p. ISBN
9789022335031. Distributeur Standaard Uitgeverij
deze pagina printen of opslaan