Vertaald proza

BOEKEN NR. 5, MEI 2018

Didier Eribon: Terug naar Reims

door Laurent De Maertelaer

Zelfonderzoek met een dubbel vonnis
 
Wanneer zijn vader na een slepende ziekte overlijdt, keert de Franse socioloog en filosoof Didier Eribon (1953) na ruim dertig jaar terug naar Muizon, een semistedelijke gemeente op twaalf kilometer van zijn geboortestad Reims. Hij ontvluchtte als prille homoseksueel deze provinciestad in het noordoosten van Frankrijk om te gaan studeren in Parijs. Vanaf dan verbrak hij alle banden met zijn familie en ontpopte zich in de hoofdstad tot linkse intellectueel.
 
In Terug naar Reims, een boeiende sociologische en politieke studie vermomd als biografisch zelfonderzoek, beslist Eribon niet opnieuw te vluchten, maar in het verleden te duiken, op zoek naar manifeste antwoorden. Zo wil hij begrijpen hoe het komt dat zijn familie niet langer links stemt, maar al jaren openlijk kiest voor het Front National. Hij stelt zichzelf als ‘klassemigrant’ in vraag, ontleedt zijn sociale identiteit en die van het arbeidersmilieu waarin hij opgroeide.
 
Reims symboliseert voor Eribon in eerste instantie de problematische relatie die hij had met zijn vader, een nogal karikaturale, bekrompen en gefrustreerde arbeider met racistische en homofobe opvattingen:
 
‘Mijn vader was voor mij ontegenzeggelijk een soort negatief sociaal rolmodel geweest, tegen wie ik mij afzette in het parcours dat ik had doorlopen om mezelf te creëren.’
 
De afkeer voor zijn verwekker is zo diep dat hij zelfs diens uitvaart niet bijwoont. In de daarop volgende maanden bezoekt Eribon zijn moeder meerdere keren. Ze praat honderduit over haar jeugd, haar huwelijk, haar leven als moeder van vier jongens (Eribon heeft een oudere broer en twee jongere; hij is de enige die studeerde):
 
‘Zo begon mijn verzoening met haar. Of, om precies te zijn, mijn verzoening met mezelf, met een heel deel van mezelf dat ik had afgewezen, afgestoten en afgezworen.’
 
De dag na de begrafenis bekijken ze samen foto’s. Eribon krijgt zijn verleden willens nillens in de maag gesplitst.
 
Terwijl hij naar de foto’s kijkt, realiseert Eribon zich dat hij in zijn hoedanigheid van socioloog en filosoof veel heeft geschreven over overheersingsmechanismen (in het bijzonder de dominantie over en stigmatisering van homoseksuelen), maar nog nooit over sociale overheersing of schaamte. Zo behandelt hij in zijn boek Réflexions sur la question gay (1999) het verschijnsel dat jonge homo’s naar de grote stad vluchten om daar openlijk als homoseksueel te kunnen leven.
 
Omdat Eribon zich beroept op zijn persoonlijke ervaring kan dit deel van zijn boek gelezen worden als een autobiografie in de vorm van een historische en theoretische analyse. Maar, zo concludeert hij, het is eigenlijk een incomplete biografie, want zijn beslissing om naar de stad te verhuizen hield voor hem ook een verandering van sociaal milieu in. Anders gezegd, wat zijn geaardheid betreft kwam Eribon uit de kast, maar tegelijkertijd stapte hij ‘een sociale kast’ in. De complete breuk met zijn familie kan dus niet enkel worden verklaard vanuit zijn homoseksualiteit en de diepgewortelde homofobie van zijn vader. Het ging evenzeer om een breuk met zijn sociale klasse en daar wil hij in Terug naar Reims nu net vat op krijgen.

Het sociaal parcours dat Eribon doorliep, zo beseft hij wanneer hij gaandeweg zijn familiegeschiedenis reconstrueert, was dat van de ‘klassemigrant’: een ‘overloper’, die ‘min of meer definitief en min of meer bewust, afstand wilde nemen van zijn oorspronkelijke klasse om te ontsnappen aan het sociale milieu van zijn kindertijd en tienerjaren.’ Het schuiven binnen het klassensysteem, zijn sociale mobiliteit, veroorzaakte bij hem een soort schaamte over zijn oorspronkelijk milieu en hield een bewust wegcijferen in van alles wat met zijn familie te maken had (Eribon citeert schrijfster Annie Ernaux die in dat opzicht over ‘klassenafstand’ sprak en James Baldwin die als zwarte homoseksueel eveneens had af te rekenen met een ‘dubbele problematiek’). Met een schrijnend fait divers illustreert Eribon deze oncontroleerbare gêne: wanneer hij als student in Parijs aangeklampt wordt door zijn opa — een pimpelende glazenwasser die rondreed met een ladder en emmers op een sjofele motorfiets — is hij bang om gezien te worden met een dergelijk volks figuur.
 
De dagen na dit incident kampt Eribon met een slecht geweten: ‘Waarom had die hiërarchie van de sociale wereld zich zo sterk in mijn lichaam vastgezet, terwijl ik zowel op intellectueel als politiek vlak beweerde ertegen te strijden?’ De minachting die hij voelt voor zijn familie (hun vulgaire gewoontes, hun kortzichtigheid, hun losse moraal) uit zich in het streven naar zo weinig mogelijk op hen te lijken. Het proletariaat was voor de student Eribon een concept uit de boeken die hij las (Karl Marx, Leon Trotski), zijn ouders vielen volgens hem buiten deze categorie. Als jonge linkse intellectueel verheerlijkte hij de ‘arbeidersklasse’ om zich beter los te kunnen maken van de ‘echte’ arbeiders:
 
‘[…] in werkelijkheid fungeerde mijn ‘revolutionaire’ politieke oordeel slechts als dekmantel voor het sociale oordeel dat ik velde over mijn ouders en mijn familie, en voor mijn wens aan hun wereld te ontsnappen.’
 
Eribon plaatste zich steeds verder buiten wat in de ogen van zijn ouders ‘de normale wereld’ was, hij creëerde doelbewust afstand.
 
In zijn jeugd was Eribons gehele familie strikt communistisch. De Franse Communistische Partij was voor zijn ouders en grootouders ‘de onomstreden horizon, het richtinggevende uitgangspunt van hoe je je tot de politiek verhield.’ Vanaf de jaren tachtig stemde het ganse gezin, rechts of extreemrechts. Eribon vraagt zich af hoe dit tot stand is kunnen komen. Aan de hand van enkele anekdotes uit de familiegeschiedenis (zijn ouders uitmaken voor ‘bourgeois’ bijvoorbeeld) illustreert Eribon de kloof die geleidelijk ontstond tussen de verwachtingen van de linkse stemmers uit de volksklasse en die van de militante linkse intellectuelen, zoals hijzelf vaak nog groen achter de oren, maar ideologisch doorwrocht en zelfs gediplomeerd.
 
Eribons vader klaagde over de student-gauchisten die hem de les spelden en over tien jaar de macht zouden grijpen. Een gedeeltelijke verklaring voor de verrechtsing van het stemgedrag is volgens Eribon te vinden in het politiek jaar 1981, het jaar waarin de socialisten aan de macht kwamen en de communisten in de regering zetelden. Toen vond een politieke aardverschuiving plaats: het sociaal conflict, dé strijd van de arbeiders, ging teloor en sociale bewegingen werden afgedaan als archaïsmen. De klassenstrijd werd consequent geminimaliseerd of ronduit genegeerd:

‘[…] het wegnemen van de ‘klassen’ en de klasseverhoudingen uit het politieke debat, ze uitsluiten van theoretische en cognitieve categorieën, weerhoudt de mensen die daadwerkelijk in de omstandigheden leven die schuilgaan achter die termen er geenszins van zich collectief in de steek gelaten te voelen door degenen die het positieve effect prediken van zowel ‘de sociale samenhang’ als van een ‘noodzakelijke’ deregulering van de economie en een even ‘noodzakelijke’ ontmanteling van de verzorgingsstaat.’
 
De stem van de volksklasse op het Front National, zo stelt Eribon, is een laatste poging om hun collectieve identiteit te verdedigen en hun waardigheid te behouden: ‘Mensen voelen zich waardig wanneer ze niet worden beschouwd als quantité négligeable.’ De stem voor de communisten was een positieve zelfbevestiging, die voor extreemrechts een louter negatieve.

Terug naar Reims verenigt meerdere genres in één helder, vloeiend en vlot leesbaar geheel. Het is een autobiografie, een politico-filosofisch essay, een sociologisch onderzoek en een zelfanalyse ineen. In zijn epiloog erkent Ebiron dat ‘het filter van literaire, theoretische en politieke referenties’ essentieel was om precies te formuleren wat hij wilde zeggen en ‘de emotionele belasting’ te neutraliseren. Dankzij een breed referentiekader kan Eribon zijn zelfanalyse vergaand en diep doordrijven. Dit in tegenstelling tot Pierre Bourdieu die zich in het kort voor zijn dood afgewerkte zelfonderzoek Esquisse d'une auto-analyse (2002) — een inspiratiebron voor Terug naar Reims — beperkte tot eigenschappen en beschrijvingen ‘die inherent zijn aan het sociologisch gezichtspunt’. Volgens Eribon verzwijgt Bourdieu hierdoor meer dan hij bekent.
 
Door ook zijn sociale migratie en het daarbij horend schaamtegevoel te integreren in zijn eigen zelfonderzoek, vermijdt Eribon deze val. Een zin uit Jean-Paul Sartres Saint Genet, comédien et martyr (1952), een uitgebreid essay over Jean Genet, kreeg in die context een dubbele betekenis voor Eribon, zozeer dat hij het citaat bombardeerde tot zijn levensmotto: ‘Wat men van je gemaakt heeft is minder belangrijk dan wat je zelf doet met wat men van je heeft gemaakt.’ Hij ziet het als ‘een soort ascese: zelf aan jezelf werken’. Sartres zin gold voor Eribon zowel op seksueel als op sociaal vlak:
 
‘[…] ik aanvaardde ondanks alle beledigingen mijn seksuele identiteit en kwam daarvoor uit, en rukte me los van de sociale klasse waar ik vandaan kwam. Ik zou kunnen zeggen: aan de ene kant door te worden wat ik was en aan de andere kant door te verwerpen wat ik had moeten zijn. Voor mij gingen die twee bewegingen hand in hand.’
 
Eribon had met andere woorden af te rekenen met een dubbel vonnis: een klassenvonnis en een seksueel vonnis. Toen deze twee met elkaar in conflict kwamen, kon hij niet anders dan ze tegen elkaar uitspelen om zichzelf te kunnen vormen. Deze vertaalslag is van essentieel belang in Terug naar Reims. De biografie is niet langer onvolledig, de zelfanalyse is grondig.
 
In 2011 publiceerde Eribon het korte boekje Retours sur retour à Reims, een gebundeld antwoord op de vele vragen die de auteur kreeg in de nasleep van de publicatie van zijn bekendste boek, in de vorm van twee uitgebreide interviews. Hij gaat niet alleen dieper in op enkele heikele kwesties uit Terug naar Reims, zoals het stemgedrag van de arbeidersklasse en het filosofisch begrip ‘schaamte’, maar ook op zijn intellectuele ‘bronnen’ (in het bijzonder zijn leermeesters Pierre Bourdieu en de filosoof over wie Eribon een biografie schreef, Michel Foucault). Misschien een idee voor Leesmagazijn om deze titel — hoe dan ook een interessant complement — aan de fondslijst toe te voegen?
 
Terug naar Reims, oorspronkelijk gepubliceerd in 2009, is een legitiem en brandend actueel boek. Het strooit zout op de open wonde die de neoliberale maatschappij is geworden en zet genadeloos de neoconservatieve revolutie in zijn hemd. Eribon drukt ons middels zijn openhartige zelfanalyse met de neus op de feiten: de sociaaldemocratische beweging danst naar de pijpen van elitaire politici (geuzennaam: ‘kaviaarsocialisten’) en perverse economen doen ons geloven in ‘de gecreëerde behoeften’ van een individualistisch hedonisme.
 
De steriele dogma’s van het verleden blijven ons achtervolgen: links en rechts blijven polariseren, maar groeien tegelijk dichter naar elkaar toe. De normvervaging, met als meest verwerpelijke exponent de walmende woordenbrij die de unisone partijprogramma’s geworden zijn, houdt de meritocratie schaamteloos in stand (vogel voor de kat? Eigen schuld!). We draaien rondjes in het kapitalistische eindspel waar populistische slogans zoals ‘gewoon dóen’ (of was het ‘gewóon doen’?) het ethisch waardenbesef en het politiek bewustzijn tot een denigrerende en nietszeggende leuze hebben herleid. Terug naar Reims opent de ogen, zet aan tot zelfreflectie, herbronning en bezinning. Daarom alleen al zou iedere machthebber dit uitdagend, prikkelend en vranke boek moeten lezen.
 
Didier Eribon: Terug naar Reims, Leesmagazijn, Amsterdam 2018, 207 p. ISBN 97890491717574. Vertaling van Retour à Reims door Sanne van der Meij. Distributie: Elkedag Boeken 

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies

BOEKEN NR. 3, MAART 2024

Binnen in de aarde is een berg

Hester Knibbe

De zomers

Ronya Othmann

Het mensenschip

Autran Dourado

Onze James. De vrouwen van Ensor

Jan Bultheel, Eric Min (nawoord)

Woestijnpassages

Emmelien Kramer

naar overzicht

JEUGDBOEKEN NR. 3, MAART 2024

Een toren van tijgers

Lizette de Koning, Gareth Lucas (ill.)

Eenbeen

Thijs Goverde

Roofvogels. De mooiste en machtigste dieren in de lucht

Walter De Raedt, Joris De Raedt (ill.)

Salto

Arndís Thórarinsdóttir, Linde Faas (ill.)

Springlevend

Saskia de Bodt

naar overzicht


ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri