Als kind hield Paolo Cognetti (geb. 1978) niet
van de Italiaanse literatuur die hij op school kreeg opgelegd. De Amerikaanse
literatuur die hij daarbuiten ontdekte, kon hij des te meer smaken, die opende
immers een wereld voor hem. Aan die Amerikaanse auteurs wijdde Cognetti na zijn
filmstudies ettelijke documentaires, maar het was zijn grote droom om auteur te
worden. Met die ambitie had hij zich eigenlijk ook ingeschreven aan de
filmacademie: in zijn geboortestad Milaan was geen schrijversschool voorhanden
en die filmopleiding zou hem toch enigszins inwijden in de kunst van het
verhalen vertellen.
In 2003 maakte hij dan ook zijn literaire debuut met het kortverhaal Fare ordine (‘Orde op zaken stellen’),
dat meteen bekroond wordt, en in 2017 kaapte hij de prestigieuze Premio Strega
weg met De acht bergen (2017), een coming-of-age-verhaal
waarin vriendschap tussen leeftijdsgenoten en familiebanden centraal staan. In
die succesroman is de setting minstens even belangrijk. Volgens Cognetti, die
eigenlijk een stadsjongen is, geven bergen je waarden mee: je leert er eenvoud
appreciëren en het echte geluk ervaren door minder te willen. Een voorbeeld
waarnaar de auteur graag verwijst is Chris McCandles, de jonge compromisloze
avonturier die zich terugtrok in de wildernis van Alaska en wiens (korte) leven
verfilmd werd door Sean Penn in Into the
Wild (2007).
Dat beseft ook de protagonist van Cognetti’s De buitenjongen, een filosofische roman die vijf jaar geleden werd
uitgebracht. De buitenjongen is een dertiger, die tot grootsteedse jongen
verworden is. Hij trekt zich terug in de bergen, in een almhut, zonder evenwel McCandles
vorm van onthechting na te streven. Hij herontdekt er de natuur, leert er zijn
bewoners kennen, zoals Gabriele en Remigio, zijn toekomstige leermeesters, maar
ook de dieren én zichzelf. Hij leert er luisteren naar de hem omringende ruimte
en probeert zich te spiegelen aan Erri De Luca en Mauro Corona, niet zozeer aan
de auteurs, als wel aan de fervente bergbeklimmers die ze zijn. Cognetti verwijst
ook gretig naar erg uiteenlopende auteurs en dichters, zoals Thoreau, Primo
Levi en de chansonnier-dichter Fabrizio De André. Hiermee dwingt hij de lezer
zich verder in te leven in de gedachtewereld van het hoofdpersonage.
Net zoals in De acht bergen doet De buitenjongen de lezer besluiten dat de ruimte een fundamentele
bouwsteen van het menselijk bestaan. Cognetti verwijst hiervoor uitvoerig naar
Mario Rigoni Sterns kortverhaal, Le mie
quattro case (‘Mijn vier huizen’): de auteur laat ‘de stadia van zijn leven
de revue passeren aan de hand van de huizen waarin hij heeft gewoond. Het zijn
niet allemaal echte huizen: je kunt een huis ook in je verbeelding bewonen, of
het lenen uit andermans herinnering’. Ruimte is zowel fysiek als spiritueel en
de aspirant buitenjongen moet het evenwicht tussen zijn huizen opnieuw vinden.
Hoe hij dat doet legt hij aan de lezer voor in de vorm van
dagboekaantekeningen. De buitenjongen
wordt dan verder ingedeeld in seizoenen, start met de winter, waarin alles
ingedommeld lijkt, en eindigt met de herfst, het schrijfseizoen. Daartussen
zondert die buitenjongen zich af, neemt hij afstand, maar maakt hij ook nieuwe
vrienden en gaat hij op avontuur.
Paolo Cognetti: De buitenjongen, De Bezige Bij, Amsterdam
2018, 160 p. ISBN 9789403122304 Vertaald uit het Italiaans door Yond Boeke en
Patty Krone. Distributie Standaard Uitgeverij
deze pagina printen of opslaan