Op het voorplat van deze bundel staat een als
vrouwelijk identificeerbare figuur voor een groene wand met een deur. Haar
gezicht zit verborgen onder een pluchen, zwart-witte konijnenkop met grote,
roze oren. In haar armen houdt ze een echt konijn met een even zwarte en witte
vacht als die van haar konijnenkop. In de bundel staat een gedicht met de
verzen:
‘Wat is het ergste wat je gedaan
hebt, vroeg hij
een konijn vergeten uit de zon te halen
ik wist niet meer of het expres gebeurde
wel dat de kamer
naar verkoolde worst ging ruiken
Ik legde mijn melktanden onder een kussen
maar
kreeg er nooit een knaagdier voor terug’.
Wat in deze gebalde verzen op magistrale wijze
samengebracht wordt aan kinderverdriet is ontluisterend: schuldbesef, onzekerheid, twijfel, het
kinderlijk geloof in magie (dat nog vaak terugkeert in andere gedichten in deze
bundel) om de wereld naar de eigen hand te zetten, het doordringen van het
besef dat dat niet altijd werkt en daarmee ook de groeiende bewustwording van
de aanwezigheid van verlies in een mensenleven. Het konijn in dit gedicht voert
ons echter opnieuw naar het beeld op de cover. De vrouwelijke figuur doet een
poging om op een konijn te lijken en smeedt er op die manier een band mee: ‘er
zijn mensen die ik als familie beschouw / omdat we op elkaar zijn gaan lijken’.
De hele bundel lijkt op een zoektocht naar mogelijke familiebanden.
Finse
meisjes, de debuutbundel van Kira
Wuck, verscheen in november 2012 en was meteen een schot in de roos. De
dichteres won dat jaar het Nederlands kampioenschap Poetryslam, de bundel
bezorgde haar de Lucy B. en C. W. van der Hoogtprijs 2013 en bovendien wordt ze
nu ook genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs 2013. In een interview in NRC
Handelsblad verklaarde ze: ‘Ik wil dat mijn werk boven het
autobiografische uitstijgt, autobiografische literatuur vind ik niet
interessant.’ Nochtans is die autobiografische inslag bijzonder sterk aanwezig
in deze bundel.
Finse meisjes opent immers met een cyclus van zeven gedichten onder
de titel ‘Familie’. De pers en de flaptekst laten niet na te melden dat Kira
Wuck de dochter is van een Indonesische vader en een Finse moeder, die ze
beiden op jonge leeftijd verloor. De bundel maakt meteen duidelijk dat de
dichteres zich vooral met de moederskant van haar levensgeschiedenis weet te
identificeren: de bundel is opgedragen aan iemand met een Finse naam (Enni
Taimi) en opent met een Fins gezegde als motto: ‘Als drank, roet en sauna niet
helpen is de ziekte dodelijk.’ In deze cyclus passeren niet alleen haar
overleden vader en moeder, maar ook de oma uit Finland. Zij introduceert een
andere wereld en het besef van anders-zijn, maar biedt ook de mogelijkheid tot
identificatie in een gedeelde intimiteit.
Als het regent op zondag
regent het bij ons anders dan bij
anderen
de lucht is droger
en de kat laat zich niet aaien
Vroeger hadden we een kijkgat in de schutting
daarachter gebeurde het
Vanuit de achtertuin zie je waar de vaat zich
opstapelt
wat de afstand is
tussen geliefden
als ze
elkaar net niet raken
Intimiteit
is erachter komen dat je met iemand
naar hetzelfde punt staart
zoals naar mijn ouders
die voor de zoveelste keer de muren
witten
Uiteindelijk is dit de spanning
die de hele bundel doordringt: het individu dat in zichzelf besloten is en de
wereld bekijkt vanachter een ‘kijkgat in de schutting’, stelt zich open voor
relaties met anderen in de identificatie, maar houdt die tegelijkertijd op een
zekere afstand omdat verlies inherent is aan het leven en dus verwacht wordt.
In het titelloze gedicht waaruit de titel van de bundel komt, luidt het: ‘Finse
meisjes zeggen zelden gedag / maar zijn niet verlegen of arrogant / je hebt
alleen een beitel nodig om dichtbij te komen’. De relatie met de ander is per
definitie problematisch, omdat identificatie en afstand houden begrenzingen
nodig hebben die moeilijk te beheersen zijn.
Hoewel
de thematiek van de bundel diep tragisch is door een opeenstapeling van scènes
van verlies, vertrek, loslaten, afscheid nemen, eenzaamheid, drankzucht en
geweld, heeft de bundel een verraderlijk luchtige toon. Niet zelden heeft de
lezer de neiging te grimlachen om de tragikomische directheid van versregels
die op verdwaalde statements lijken. Het gedicht ‘Overblijvers’ stapelt
dergelijke dubbelzinnige verzen op elkaar. Het gedicht ensceneert een aantal
situaties in een café-restaurant. Een kunstenaar die zich concentreert op het
geluid van de ventilator, vraagt eerst of hij iemand naar huis kan brengen en
keert zich dan naar de vrouwelijke verteller met de vraag of ze wil
dansen: ‘Ik zeg: we zijn gesloten’. Deze mededeling, gebruikelijk in een café
waar het sluitingsuur is aangebroken en niemand meer bediend wordt, wijst net
zo goed naar de afwijzing van seksuele avances als naar het in zichzelf
besloten willen blijven van de verteller. De milde ironische houding die hieruit
blijkt, slaat echter nergens in deze bundel om in cynisme.
Finse
meisjes is een beloftevol en sterk
debuut. In deze bundel combineert Wuck de directheid van versregels op een
podium met de suggestie van een ondergrondse betekenislaag die zich niet meteen
bij het beluisteren of lezen van een gedicht openbaart. De vaak bijzonder
scherp geformuleerde regels gaan in hun onderlinge combinaties binnen een
gedicht en de bundel in zijn geheel allianties aan die slechts
langzaam doordringen. De herkenning van de ontreddering die zich dan van
de lezer meester maakt, is confronterend. Wuck heeft met Finse meisjes een
antidotum toegevoegd aan het rijtje van mogelijke medicijnen tegen een
dodelijke ziekte in het Finse gezegde.
Kira Wuck: Finse meisjes,
Podium, Amsterdam 2015, 51 p. ISBN 9789057595455.
Distributie Elkedag Boeken
Oorspronkelijk verschenen in De Leeswolf
deze pagina printen of opslaan