Eigentijdser kan een verhaal moeilijk zijn.
José Victor en Walter zijn twee vrienden die met elkaar een privé-mailverkeer
onderhouden waarin aids, seks, versieren enzovoort (vul zelf maar aan) de
hoofdthema’s zijn. Een scabreus spel tussen gelijkgestemde zielen (?) zeg maar.
José Victor is 43 jaar, net zo oud als de auteur bij de publicatie van deze
roman (wat een toeval); vader econoom, moeder psychologe, van keurige afkomst
dus, en netjes getrouwd met zijn schoolvriendin Teca. Van die schooltijd
dateert ook zijn vriendschap met Walter, die hem eerst lijntjes leerde snuiven
en die zich vervolgens te buiten ging aan seksuele avances, (weliswaar door
José Victor genegeerd), waaruit ondubbelzinnig bleek dat hij ‘voor de mannen
was’. Maar dat staat op generlei wijze hun jarenlange internetrelatie in de weg
die uitgaat van het nihilistische adagium ‘het leven is veel te kort om het
serieus te nemen’.
Tot zover is er niet veel aan de hand; beiden verschuilen zich achter: ‘iedereen
mag toch wel eens een grapje maken?’ Maar dan blijkt Walter op zijn veertigste
besmet met het aidsvirus. Ook al hebben zowat vijftien van zijn vrienden de
ziekte niet overleefd, voor Walter tast dat de manier waarop hij vrijpostig met
José Victor communiceert niet aan. Ook José Victor houdt zich niet in. Helaas,
hun vaak vunzige mailverkeer komt plots open en bloot op tafel te liggen,
wanneer Teca de mails opgraaft en in brede kring met haar vriendinnen deelt.
Alle bijzonderheden komen nu in handen van een virtueel ‘tribunaal’ dat gevormd
wordt door de op kille afrekening ingestelde computergemeenschap: niet enkel de
escapades van Walter, ook de gore fantasieën van José Victor, het risicovolle
seksleven van beiden, de privacy van de prille medewerkster in het
reclamebureau dat José Victor presideert, allemaal passeren ze de hakbijl van
het genadeloze schervengericht.
Het vervolg laat zich raden. De onstuitbare mediastorm die
razendsnel opsteekt, heeft benauwende consequenties waar José Victor zich
aanvankelijk geen raad mee weet, maar waaruit hij zich in de resterende
bladzijden van het boek zoekt te bevrijden, om te redden wat nog te redden
valt. Wie is beklaagde en wie aanklager? Wie rechter en wie slachtoffer? Een
eenduidig antwoord valt niet te rapen, en daarom doe je de beste zaak, zo luidt
het, door je kwelgeesten achter te laten in de zin van: ‘ik besta net als twee
uur geleden, de toekomst ben ik, hoe die ook uitpakt’. Veel meer dan een
hedonistisch tijdverdrijf kan je in José Victors perceptie het leven niet
noemen.
Bij
het lezen van deze passioneel geschreven roman, die wel wat weg heeft van een
verdoken apologie, valt op hoe ontluisterend de hedendaagse Braziliaanse
samenleving in beeld wordt gebracht. De spelers figureren in een morele doolhof,
vakkundig gepromoveerd door internet en soortgelijke toestanden. En ja, ‘ons
land verkeert in een staat van dementie,’ oordeelt daarover de Braziliaanse
analyticus Mino Carta, ‘de mensen hier leven in clichés en zijn gevormd door
tv. We hebben geen energie, zijn vreselijk berustend, hebben een laag zelfbeeld’.
Misschien is zijn schrijver-landgenoot Laub daar wel een exponent van.
Michel Laub: Het donderdagtribunaal, Ambo/Anthos, Amsterdam 2018, 186 p.
ISBN 9789026340239. Vertaling van O tribunal da quinta-feira door Harrie
Lemmens. Distributie VBK België
deze pagina printen of opslaan