Zwartboek voor een tedere anarchist
Reflecties op de reflecties op het oorlogsverleden van Lucebert
Het is altijd een goed idee om
niet te gretig met de zelfvoldaanheid van het nageslacht over het verleden te
oordelen. Toch is dat precies wat gebeurde toen Wim Hazeu in Lucebert:
biografie
uitgebreid verslag deed van Luceberts sympathie voor het nazisme. Dat Lucebert
vrijwillig in Duitsland was gaan werken, wisten we al. Nieuw en onthutsend
waren de citaten die Hazeu voorlegde uit brieven die Lucebert schreef aan Tiny
Koppijn, een Nederlandse vriendin, en waarin hij zich ongeremd te buiten gaat
aan antisemitische en nazistische vuilbekkerij. Voor velen was het te veel: was
Lucebert immers niet het culturele icoon van het vrije en bevrijde,
antiautoritaire en progressieve denken? Was hij niet de belichaming van alles
waar het antinazistische sentiment voor stond?
Binnen de kortste keren was het
dak eraf en ontstond er een literaire rel. Iedereen had een mening en voor
menigeen kon Luceberts oeuvre niet snel genoeg in de papierversnipperaar van
het collectief cultureel geheugen. Anderen namen het even vurig voor Lucebert
op. Goede raad, zoals Gerard Reve met kroontjespen op het papier zou krassen,
was duur. Maar nu de storm lijkt te zijn gaan liggen, of op zijn minst bedaard,
kan de bedachtzame reflectie starten. En dat is precies de inzet van de bundel Door de schaduwen bestormd, samengesteld
rond een kettingbrief die door Tommy van Avermaete in het oog van de literaire
storm werd gelanceerd.
Deze collectie is een uitmuntend document. Het is
opmerkelijk hoe elk van de bijdragen steeds weer vanuit een andere invalshoek
niet alleen die vragen oproept die men zich als lezer zelf ook stelt, maar
bovendien andere kwesties aankaart en vervolgens aanzetten tot antwoorden suggereert
die doen nadenken, soms verrassen, en altijd genuanceerd en doordacht zijn. Dat
geldt niet alleen voor de kettingbrief, maar evenzeer voor de essays die daarop
volgen. Zo reikt onder meer Sander Bax heel concrete instrumenten aan om
Lucebert opnieuw te lezen, biedt Piet Gerbrandy een uiteindelijk zeer pakkende
nieuwe lectuur van een aantal gedichten, onderneemt Siebe Sluijs een
nauwgezette en relevante analyse van een weinig bekend radiostemmenspel van
Lucebert, en weet Huub Beurskens’ gekwetste sarcasme ons zelfs eventjes (maar
niet finaal) te overtuigen dat er misschien inderdaad wel niets overblijft van Luceberts
oeuvre dan huichelarij en hypocrisie (Beurskens gelooft het zelf uiteindelijk
ook niet, maar zijn interventie, mede gemotiveerd door het feit dat zijn eigen
vader werd gedeporteerd door de nazi’s, is minstens brisant te noemen). Iets
minder verheffend is de stellingenoorlog die Elsbeth Etty en Hazeu in het
laatste luik van het boek uitvechten over bronnen en hoe ermee om te gaan.
Als lezer
blijf je na lectuur achter met wat je verrijkte gedachten zou kunnen noemen.
Dit is wezenlijk een dialogisch boek, waarin heel veel stemmen met elkaar in
gesprek gaan en daardoor ook de lezer uitnodigen om mee te denken en eigen
nuances aan te brengen. Het enige zinnige antwoord op deze collectie is om dan
ook zelf, als lezer van zowel Lucebert als van Hazeu’s biografie, mee te
reflecteren. De enige bedenking die men kan maken, betreft de keuze van de
auteurs, waarvan sommigen openlijk erkennen dat ze het werk van Lucebert
überhaupt amper kenden, laat staan er affiniteit mee hadden, voor hen om een
bijdrage werd gevraagd – wat doet vermoeden dat een belangrijk criterium om in
dit boek te belanden gewoon was dat men tot de kennissenkring van Tommy van
Avermaete behoorde. Desalniettemin, als een controverse zoals deze nationaal
gaat, heeft iedereen altijd een mening, ook wie er niets over weet, dus er is
in wezen eigenlijk niets op tegen dat ook jonge wetenschappers en critici die
ver van Lucebert staan nu over Lucebert denken en zijn werk lezen. Vele (en
vooral nieuwe, jonge) lezers zullen Lucebert immers nu ook pas voor het eerst
lezen nadat de feiten over zijn oorlogsverleden bekend zijn geraakt. Een
naïeve, onbevangen lectuur is finaal onmogelijk geworden, waardoor iedere lezer
brutaal op zijn eigen oordeel wordt teruggeworpen: wat doe ik met dit oeuvre?
Het Nieuwe Morele Commissariaat
Een constant thema doorheen de bundel, dat door bijna iedere bijdrage
wordt aangeraakt, is de afrekencultuur die vandaag de (sociale) media beheerst
en die ervoor zorgt dat nogal wat mensen meteen klaarstaan met een definitief
oordeel over iedereen die van een morele fout kan worden beticht. Die
observatie verdient een aantal kanttekeningen omdat ze ons veel vertelt, indien
niet over Lucebert en zijn oorlogsverleden, dan toch misschien over de redenen
waarom wij het zo belangrijk vinden om daar een uitgesproken mening over te
hebben. Vandaag wordt men immers voor veel minder dan een fout oorlogsverleden (inter)nationaal
aan de schandpaal genageld. Zelfs een onschuldig woord dat door iemand met zeer
lange tenen als kwetsend wordt geïnterpreteerd, wordt binnen de kortste keren
vertaald naar een gedachteloze agressie die, in een ononderbroken reflexieve
lus, resulteert in een collectief affakkelen van iemands reputatie op de
antisociale media. Hele carrières en reputaties worden gekraakt op basis van
een als ongepast ervaren seksuele woordspeling, een politiek incorrect woord,
of een ‘foute’ keuze in overhemd bij het aankondigen van een doorbraak in de
astronomie (zoek de kwestie ‘Matt Taylor’ en ‘Shirtgate’ maar eens op).
Wie vandaag, in tegenstelling
tot de jonge Lucebert, aan de juiste kant van de geschiedenis staat, staat in
de waarheid, en weet dat ook van zichzelf. En de anderen: die zullen het
geweten hebben. Er is een nieuw moreel commissariaat verrezen dat zijn eigen
Morele Boekje hanteert om kaf van koren te scheiden, taalregels in te stellen (speech codes), dissidenten te censureren
(no-platforming en trigger warnings), of foute gedachten te
corrigeren (micro-agressie en sensitivity training). Dat creëert een
morele terreur waar letterlijk iedereen op elk moment van de grootste gruwel
kan worden beschuldigd, zelfs indien men zover men weet nooit iets ergs heeft
gedaan. Daar komt nog bij dat de onthulling van zelfs een klein en eigenlijk
gewoon menselijk falen altijd weer aan de context wordt ontrukt:
contextualiseren is in de ogen van het nieuwe commissariaat immers bij
definitie minimaliseren, verschonen, excuseren (veronderstellend dat er al iets
moet worden geëxcuseerd indien het falen gewoon des mensen is).
Het resultaat is de
veralgemening van de achterdocht en het cultiveren van de argwaan. Toen de
bekende acteur Liam Neeson recent getuigde van een racistische reflex die hij
vele jaren geleden had gehad nadat een dierbare vriendin door een niet-blanke
man (is dat het juiste woord?) was verkracht, hoopte hij daarmee bespreekbaar
te maken hoe wij allemaal onwillekeurig racistische reflexen hebben. Neeson
vond zijn eigen racistische reflex achteraf zeer problematisch, maar in plaats
van een intelligent debat werd hij getrakteerd op een rondje karaktermoord op
de antisociale media. Kortom: ik kan goed begrijpen dat Lucebert zijn mond
heeft gehouden over zijn zwarte oorlogsverleden. Er valt gewoon niets te winnen
bij een publiek mea culpa en een
vraag om begrip. Publieke figuren die hun eigen verleden kritisch willen
bevragen, doen dat, omwille van hun eigen bestwil, best in stille gedachten.
Dat is om vele redenen jammer, niet het minst omdat kunstenaars, en zeker
schrijvers, omwille van hun stiel nu net bij uitstek geplaatst zijn om dat
soort bevraging met subtiele precisie en verhelderende complexiteit te
verrichten – indien wij tenminste bereid zouden kunnen worden gevonden om
eventjes in stilte en aandachtig te luisteren in plaats van altijd maar te staan
schreeuwen.
Spiegeltje, spiegeltje: wie is de goorste
in het land?
In die zin is de discussie omtrent Luceberts
bruine verleden heel interessant omwille van wat ze onthult over ons. Het geval
Lucebert dwingt ons immers om in de eigen ziel te kijken. En eenieder die dat
ooit waarachtig heeft gedaan, ontkomt niet aan de narcistische kwetsuur van de
eigen onvolmaaktheid, het eigen morele falen, het eigen toegedekte tekort, en
de schaamte daarover. Het is feitelijk onmogelijk om als mens te leven en niet
ooit, meermaals, bij herhaling, en niet zelden onbedoeld of slechts deels
bewust, kwaad te doen of foute keuzes te maken. Wijsheid achteraf over de
context en gevolgen van de eigen keuzes en handelingen heeft men op dat moment nog
niet: die wijsheid komt immers pas achteraf. Er zit dus onmiskenbaar een
element van hypocrisie in het hele debat, en dan met name in de roekeloze
morele veroordelingen en banvloeken die over wijlen de dichter zijn
uitgesproken. Uiteraard had Lucebert ook toen al beter kunnen weten dan zich
van ‘Heil Hitlers’ te bedienen. De vraag in welke mate en in welke gradatie hij
dat had kunnen weten, en waarom hij het niet wist (of verkoos het niet te
weten), zijn echter vragen om nuancering die in een afrekencultuur niet meer
kunnen worden gesteld. Eens fout, altijd fout.
Men kan zich de vraag stellen of
het oordeel over de ander in dit soort controverses niet gewoon een eigen
ongemak moet toedekken. Esther Edelmann legt in haar bijdrage aan de
kettingbrief de vinger pijnlijk op de wonde wanneer ze aanhaalt dat de Jodenhaat
van de nazi’s intrinsiek verbonden was met anticommunistische sentimenten, en
stelt de vraag of de collectieve verontwaardiging over het antisemitisme van
het nazisme na de oorlog niet veeleer een afweermechanisme is geweest om toe te
dekken dat wat daarna kwam, namelijk de Koude Oorlog, gewoon meer van hetzelfde
was: een nieuw rondje communistenhaat (met in de praktijk ook een tot op vandaag
onbekommerd doorlevend antisemitisme in de bredere echelons van de
samenleving). Projection and disavowal noemen we dat: men
projecteert het eigen morele tekort op de ander (of men gaat het tekort bij de
ander enorm uitvergroten) om het bij zichzelf niet over datzelfde tekort te
hoeven hebben.
Edelmann formuleert een interessante gedachte omdat de
implicaties ervan nog veel breder gaan. Ik denk dan bijvoorbeeld aan de
zelfmoord van Alan Turing nadat hij chemisch werd gecastreerd omdat hij homo
was. Die medische verminking van homoseksuelen was in het naoorlogse Verenigd
Koninkrijk zowel systemisch als systematisch. Ze was in de wet
ingeschreven, wat haar systemisch maakte; en de vele homoseksuelen die op die
manier werden verminkt, maken duidelijk dat het hier niet om uitzonderlijke
aberraties ging. En wat te denken van de rassensegregatie die in het land van
onze bevrijders (de VS) tot vele jaren na de Tweede Wereldoorlog bleef
voortbestaan? Hoe een natie waar racisme blijkbaar tot op vandaag tot het
cultureel DNA behoort tegelijk het tegendeel van het nazisme kan representeren
(de ‘vrije wereld’), is een morele spreidstand die vragen oproept. En om terug
te keren naar Nederland en naar Luceberts literaire doorbraak (zijn minnebrief
aan Indonesia): hoe moet je, in de wetenschap van wat onder de bezetting was
gebeurd, de politionele acties in Indonesië beoordelen? Om nog te zwijgen van
de scabreuze manier waarop Indisch-Nederlandse en Surinaamse staatsburgers
daarna decennialang in Nederland zijn behandeld. Homo’s medisch verminken,
rassen scheiden en kolonies onderdrukken: het is toch altijd weer net dat
beetje ‘anders’ als wij het doen.
Lucebert uitzuiveren
Sander Bax schreef een bijzonder interessante bijdrage in de
bundel omdat hij ons ook een aantal concrete instrumenten aanreikt om aan een
herlezing van Lucebert te beginnen. Daarbij haalt hij zijn inspiratie bij het onderzoek
dat Klaus Theweleit heeft verricht naar beelden van mannelijkheid bij
jongemannen die zich laten verleiden door extreemrechtse ideologieën. Daarbij
valt op dat de aantrekking altijd gepaard gaat met een beeld van mannelijkheid
dat krachtig is, maar ook hygiënisch en angstig voor besmetting door het
vrouwelijke, het vuile, het gedegenereerde. Dat model is ons ook bekend vanuit het
onderzoek naar de beeldvorming rond de vrouw in de negentiende eeuw (de engel
in het huis versus de femme fatale), waar er een semantisch continuüm van
verwerpelijkheid werd gecreëerd dat van de vrouw over de zwarte naar de jood en
de homoseksueel liep (de apen en de Ieren zaten er ook ergens tussen).
Bax’ analyse legt
indirect bloot hoe de moralistische reactie op Luceberts nazistische
sympathieën eigenlijk gewoon het spiegelbeeld is van dergelijke denkvormen.
Immers, is de roep om de werken van seksistische blanke mannen uit de canon te
halen, de muziek van kinderverkrachters als Michael Jackson niet meer te
spelen, Kevin Spacey van het scherm te wissen, of het werk van Woody Allen
verder maar links te laten liggen niet evenzeer een afweerreactie tegen de
dreiging van het vieze, het onzuivere, het zieke? Is die eis dat we enkel nog
‘moreel zuivere’ kunstenaars (en in de praktijk zijn het natuurlijk bijna
uitsluitend vrouwen en kunstenaars uit minderheidsgroepen die ooit echt
‘zuiver’ kunnen zijn omdat zij onbevlekt ontvangen zijn door het
Slachtofferschap) mogen waarderen niet een onmogelijke eis omdat ze een
onmogelijke zuiverheid verwacht van kunstenaars die, zoals alle mensen, in de
onzuivere modder van het echte leven met vallen, opstaan, en onvermijdelijke
misstappen door de dag, de week, het jaar, het leven proberen te komen?
Als de nazi-ideologie
het sociaal lichaam wilde ontdoen van onzuivere personen, dan willen bepaalde
feministische, gender- en andere politiek correcte ideologieën iets zeer
gelijkaardigs. En misschien is dat opnieuw wat nog het meest woede opwekt in
het nu door Hazeu onthulde beeld van die briljante dichterkeizer, die
allermooiste jongen aller dichters: de narcistische kwetsuur dat de Lucebert die
van zijn sokkel tuimelt eigenlijk niet anders is dan wij zelf zijn; en dat zijn
val ons daarom verplicht om ook onszelf in de spiegel te bekijken en vast te
(durven) stellen dat Lucebert in veel ongemakkelijke opzichten notre semblable is. Of, zoals men het in
het Engels zo mooi zegt: there, but for
the grace of god, go I. Met dat verschil dat wij doorgaans minder fraai
kunnen dichten.
Kortom, ik kan me niet van de indruk ontdoen dat de heftigheid van de
verontwaardiging over Luceberts nazisympathieën vooral een bliksemafleider is
om niet te moeten nadenken over de morele onzuiverheid van het eigen
collectieve geweten. Het nazisme is immers een heel dankbare representatie van
het Absolute Kwaad. Maar zoals Hannah Arendt al wist, was het kwaad nooit
absoluut: het was, en is, banaal. Het vindt plaats in alledaagse handelingen
van achte- en gedachteloosheid, waarbij men zich achter de spreekwoordelijke
wetten en bezwaren verschuilt om te rechtvaardigen dat men ingaat tegen de menselijkheid.
In die zin is de verdediging, die ook werd geopperd, dat Lucebert geen
gewelddaden heeft gepleegd maar in Duitsland gewoon wat administratie deed, een
vals argument: hij heeft sowieso bijgedragen, hoe miniem ook, aan de productie
van wapens die onschuldige mensen hebben vermoord. Dat argument vereist echter
dat we ook onze eigen medeplichtigheid onder ogen zien, want zoals Bram Ieven
benadrukt, weten wij als consumenten maar al te goed dat onze levensstijl
gebouwd is op de uitbuiting van mensen in andere continenten en op de
uitbuiting van ons eco-systeem. Mensen sterven voor onze luxe. Vinden wij nu
ook dat er bloed aan onze eigen handen kleeft? En doen we daar iets mee?
Natuurlijk niet. Want we kunnen gewoon niet buiten dat systeem, toch? We willen wel, of zouden wel
willen, maar het is zo ontzettend onpraktisch. Bovendien dwingt het systeem ons gewoon, toch? TINA (There Is No Alternative)
is onze beste liberale vriendin. Of dura
lex sed lex, zoals nog een ander, iets ouder adagium weet. Maar wie dergelijke
principes aanroept, geeft daarmee te kennen dat men weet dat de wet
onrechtvaardig en zelfs wreed is, en het onvermijdelijke niet onvermijdelijk.
De wet is de wet: dat is de juridische hoeksteen en administratieve rechtvaardiging
van de banaliteit van het kwaad. Misschien ligt daar ook de diepere grond voor
de politieke correctheid, de overregulering en de extreme juridisering van onze
maatschappij: als zelfs de kleinste grief, zelfs het kleinste ongemak dat de
ander ons veroorzaakt, en zelfs het onooglijkste aspect van het leven bij wet
zijn geregeld, kunnen we collectief onze handen in onschuld wassen (Lex!
TINA!) terwijl we onze samenleving perfect legaal zuiveren van zij die in onze
ogen onzuiver op de graat zijn. We banaliseren maar al te graag ons eigen kwaad.
Dura lex sed democratia! (schreeuwt Thierry Baudet terwijl hij naakt
balancerend op een infinity pool zijn schaamte, mogelijk het interessantste
deel van zijn persoonlijkheid, bedekt).
De horror! De horror!
Het bovenstaande is niet bedoeld
om de verantwoordelijkheid van Lucebert voor zijn misstappen te minimaliseren,
te relativeren, of te verschonen. Noch wil het een minnebrief zijn aan wat ik
met een Revisme onze gemartelde Mooie Foute Jongen zou kunnen noemen. Het wil
vooral vraagtekens plaatsen bij de vaak obscene gretigheid waarmee wij anderen,
en in dit geval Lucebert, affakkelen omwille van door ons als grondig immoreel
beschouwde handelingen. Die afrekencultuur lijdt aan een schizofrene
intellectuele oneerlijkheid. Enerzijds wordt er vanuit politiek correcte hoek heel
veel aandacht gevraagd voor het concrete, het individuele en de absoluut unieke
‘gesitueerdheid’ van elk individu en van allerhande door de geschiedenis en de
cultuur onderdrukte minderheden. Anderzijds wordt de eigen moraal daarbij als
een absolute en transhistorische maatstaf gehanteerd, waardoor meteen ook alle
aandacht voor het concrete, het individuele en het uniek gesitueerde radicaal
op de schop gaat. En naarmate men verder in het verleden graaft, zal men steeds
meer mensen (doorgaans Dead White
European Males) vinden die tekortschieten op onze morele standaard, terwijl
zowel de intellectuele als de morele eerlijkheid vereisen dat wij ook hen in
hun concrete en individuele situatie beoordelen in plaats van hen af te
schieten, zonder vorm van intellectueel of moreel eerlijk proces, gewoon omdat
zij zich, zovele decennia of eeuwen geleden, niet als postmoderne multiculturalisten
en gendernauts hebben gedragen.
Een wezenlijke aandacht voor de
unieke individuele situatie vraagt om nuance, voorzichtige afweging, en een
opschorten van het oordeel – en mogelijk zelfs de morele eis om het oordeel permanent
op te schorten in plaats van de zaak te willen afsluiten en klasseren
(fout/niet fout). Lieke Smits stelt in haar bijdrage aan de kettingbrief de
juiste retorische vraag: ‘Kan nuancering […] een kritische, radicale positie
zijn die zich juist aan de polarisatie onttrekt?’ Uiteraard. Maar de ervaring
leert dat dit vandaag bij uitstek een schier onmogelijke positie is geworden.
Wie nuanceert, luistert namelijk met een open en ernstig oor naar de opponent
(die we voor één keer niet ‘de vijand’ noemen) en gaat ervan uit dat die ander,
met wie men het waarschijnlijk in grote lijnen oneens is, op sommige punten
misschien toch wel eens gelijk zou kunnen hebben. Wie nuanceert, is bereid om
zijn eigen overtuiging te laten varen voor het betere argument. Kortom: wie nuanceert,
gaat in tegen een dominante tendens in het hedendaagse culturele veld, waar
pluralisme al te vaak de vrijheid tot conformeren betekent. En Nuances zijn vandaag een kookprogramma
op Njam-TV.
De
jonge Lucebert, die toen nog gewoon Bertus Swaanswijk heette, heeft in zijn
late tienerjaren, voorafgaand aan de jaren des verstands en aangevuurd door een
misplaatst maar in de context van de tijd begrijpelijk idealisme, een
gruwelijke (en zeker niet banale) inschattingsfout gemaakt. Zijn vertrek naar
en activiteiten in Duitsland en zijn expliciete antisemitisme, waarvan in de
brieven aan Koppijn de objectieve sporen zijn neergelegd, geven aan dat het
hier om meer dan een louter momentane opflakkering ging. Het was geen fait divers in de biografie. Maar Lucebert,
en op dat moment dus niet langer zomaar Swaanswijk (jezelf nieuw creëren met
een nieuwe naam is ook een manier om te zeggen: ik ben die persoon niet meer,
en ik wens die persoon ook niet meer te zijn), heeft al vrij snel ingezien dat
hij fout zat, en heeft zich daarover vermoedelijk diep geschaamd en daarom, in
wat men niet meteen een uiting van moed maar veeleer een begrijpelijke
voorzichtig- of zelfs lafheid kan noemen, voor dat kwalijke deel van zijn
levensverhaal een mantel der liefde gehanteerd en er het zwijgen over bewaard.
Gezien de huidige reacties op de onthullingen kunnen we dat met wijsheid
achteraf waarschijnlijk een wijze beslissing noemen.
De menselijke zwakheid
overwegend, en afstand nemend van de arrogante overtuiging dat wij zelf uiteraard
zo’n misstap nooit hadden kunnen begaan, lijkt het mij wijs om voorzichtig te
zijn in ons oordeel over deze zeer jonge jongeman. Wat de weerslag van dat
alles op zijn literaire oeuvre, en met name ons begrip en heuristische
appreciatie daarvan, betreft, lijkt de interessantste piste om te kijken of we
in de verzen ook sporen, niet van de nazistische of schuldige Lucebert, maar
van het trauma van het schuldige zwijgen en het schuldige dwalen kunnen vinden
– sporen die de complexiteit van de verzen nog verder compliceren en dus, op
een expressieve manier, verdiepen. Sporen die ons aanspreken op onze
menselijkheid, en dus ook onze zwakte en onze banaliteit (Sporen die Gerbrandy
in zijn bijdrage al volgt).
Wat mezelf betreft: wanneer ik dat ene gedicht herlees
waarmee lang geleden, als tiener in de schoolbanken, mijn waardering voor
Lucebert begon, dan kan ik nu toch wat helderder vermoeden waar Heer Horror
vandaan kwam toen hij razend uitging, en waarom hij niet meer thuiskwam. Vooral dat niet meer
thuiskomen vervult mij met ontzag, en met mededogen, als ik bedenk wat het
mogelijk vertelt over Luceberts decennialange interne worsteling met dat
toegedekte, schuldige zelf van hem.
Yi Fong Au en Tommy van
Avermaete (red.): Door de schaduwen
bestormd: Reflecties op de controverse rond de oorlogsjaren van Lucebert,
Oevers, Zaandam 2019, 316 p. : ill. ISBN 9789492068262
deze pagina printen of opslaan