Ecce
angelus
'En kri, mijne heren! En kra!'
Het koor herhaalt: 'En kra!' Tijdens een dodenwake op Martinique geeft een
hindoe in het creools een verhaal ten beste. Gefascineerd luistert een
vreemdeling naar de voor hem onverstaanbare vertelling. Het bedwelmende ritme
en de exotische setting doen hem terugdenken aan zijn ontmoeting met Khadija,
toen hij ten tijde van de Schemeroorlog als onderofficier in de Algerijnse
woestijn was gestationeerd. Hij probeert te reconstrueren wat hij destijds –
misschien al te makkelijk – afdeed als een ordinair avontuur.
Aan het woord is Michel Leiris
(1901-1990), Frans dichter, schrijver en etnoloog. Van 1948 tot 1976 bundelde
Leiris in het vierdelige, autobiografische La Règle du jeu
dagboeknotities, jeugdherinneringen en observaties: een exploratie van de taal
via herinneringen; een poging om zijn obsessie met aftakeling en dood te
bezweren; een proustiaanse zoektocht naar de verloren tijd. In het laatste
hoofdstuk van deel twee, getiteld: Vois! Déjà l'ange...', reconstrueert
Leiris zijn ontmoeting met Khadija, een liefdesavontuur dat aanvankelijk een
zeldzame levenslust in hem aanwakkerde, maar hem vervolgens met de dreigende
dood confronteerde. Dit benevelend mooie hoofdstuk verscheen zopas bij
Uitgeverij Vleugels in een afzonderlijke publicatie als Kijk! Daar, de
engel..., luisterrijk vertaald door Rokus Hofstede.
Onder de legionairs in de Algerijnse
woestijn heerste een sfeer van wellustig nietsdoen. Leiris werd in het geheel
niet gedreven door 'enige dringende behoefte aan bijslaap', toen hij op de
bewuste avond naar het bousbir ging om er in alle rust iets te drinken.
'Het gebeurde allemaal alsof sinds onheuglijke tijden het besluit was gevallen
dat ik die nacht met Khadija het bed zou delen.' Leiris meent dat niet
vleselijke lust, maar een opwelling van tederheid aan de basis lag van het hele
gebeuren.
'Trek je broek uit' zei Khadija 'met het gezag van een eilandkoningin'. De daad
met Khadija was van een heldere, naakte loyaliteit: zij sprak de woorden '20
franc' uit tijdens het hoogtepunt, wat voor hem de zuiverheid van hun
transactie versterkte. Daags nadien zocht hij Khadija andermaal op. Deze keer
deed ze geen enkele moeite hun ontmoeting te veranderen in een 'priapische
stoeipartij'; ze liet hem baden. Bij haar kon hij uitrusten, 'als een reiziger
die halt houdt in een karavanserai'.
Terwijl hij de dodenwake op Martinique
bijwoont, evoceert Leiris in bevreemdende, hoogdravende bewoordingen zijn
aardse genoegens van toen. Tegen de achtergrond van melodische creoolse
klanken, leiden associaties hem ongeremd van de ene naar de andere gebeurtenis
in een ver of nabij verleden – hij denkt terug aan bordeelbezoeken in Ethiopië,
en Port-au-Prince, keert terug naar de tijd dat hij zich door de Latijnse
teksten van Ovidius worstelde en langzaam proefde van 'de lange reeks
lettergrepen op de wijze van een kunstliefhebber'.
In de ban van Khadija, die hij
nu eens zijn 'Walkure' noemt, dan weer 'gebruinde kelnerin' of 'vleesgeworden
vermomming van de engel des doods', klimt Leiris op in de richting van een
absolute openbaring, onderhevig aan 'een extreme spanning die ervan droomt nog
te kunnen toenemen en zelf niets anders is dan die toename die hunkert naar een
hoogtepunt'. Khadija was fijngevoelig genoeg om te zwijgen over de andere
activiteiten die zij in het kader van haar beroep uitoefende; gul schonk ze hem
een zilveren zuiderkruis: een symbolisch geschenk (met het zuiderkruis
oriënteerden nomadenvolkeren zich op hun tochten door de woestijn).
Zijn verlangens en
tedere gevoelens ten spijt, wachtten hem op de basis slechts eenzaamheid en
leegte. De laatste nacht brak aan voor hij met de andere militairen naar Oran
zou vertrekken om in te schepen. Hij besloot Khadija geen laatste bezoekje te
brengen. In zijn onvermogen de cirkel van het ik te doorbreken en zich met lijf
en ziel in de liefde te storten, verkoos hij 'Khadija de relikwie' boven de
vrouw van vlees en bloed. Toen al cultiveerde hij liever de herinnering, 'alsof
het ging om iemand die dood was'.
Ook nu, op Martinique, twijfelt Leiris nog steeds: was zijn
verhaal met Khadija wilde hartstocht dan wel romantische liefde, of niet meer
dan laag-bij-de-grondse zwijnerij? Was Khadija een engel of een duivel? Met een
aaneenschakeling van metaforen en exotische formuleringen geeft hij zijn
'ordinaire avontuur' mythologische potenties. In de vertaling staan woorden als
‘rapsode’, ‘rouwdouw’ en ‘aritmosofie’, die in je hoofd verdichten tot een
nevel van mysterie. Waar het woordenboek geen soelaas brengt, doet de
verbeelding dat wel. Leiris zoekt naar een taal die bezweert.
De ochtend van zijn vertrek
leidde Leiris' pad alsnog naar Khadija. Ze leek 'verstard tot een
heiligenprent'. Dit was Khadija, 'zoals ze misschien zou zijn geweest in een
wereld die niet was bezoedeld door wat van haar een alledaagse prostituee en van
mij een karikaturale militair had gemaakt'. Hoewel haar sfinxachtige houding
een onuitwisbare indruk op hem maakte, trok Leiris zich ijlings terug. Hij
wilde hun verhaal, zoals het hem voor ogen stond, volmaakt intact houden. Riep
hij een vloek over zichzelf af door haar een afscheidsgeschenk als bekroning
van hun liefde te onthouden?
Met het zuiderkruis als enige tastbare herinnering aan
Khadija, keerde Leiris terug naar zijn vertrouwde bestaan in Parijs, naar zijn
verantwoordelijkheden, bij zijn vrouw. Op zijn beurt schonk hij Khadija's
sieraad weg aan zijn vrouw. Pleegde hij hiermee verraad aan Khadija, aan
zichzelf? Wanneer het zuiderkruis na een huiszoeking in de zakken van de
Gestapo belandde, scheen 'de toegangspenning tot een zelfverzonnen paradijs',
zijn 'steen der wijzen' hem voorgoed ontglipt.
Na de bezettingsjaren leek
Khadija 'ver genoeg naar de achtergrond verdwenen om op mythologische bodem te
zijn beland'. Maar wat sluimerde, werd tot leven gewekt bij het aanhoren van
'En kri, mijne heren...! En kra!' Leiris' associaties hebben hem intussen
geleid naar Aida en Radames, die in hun grafkelder, de dood door verstikking
nabij, in de stralende gedaante van een aartsengel hun liefde geopenbaard zien.
'Kijk! Daar, de engel...' klinkt het in de slotscène van Verdi's opera Aida.
Woorden, beeld, ten slotte mythe: eindelijk kan Leiris zijn avontuur met
Khadija afsluiten.
In afwisselend liederlijke en spirituele passages balanceert Leiris
voortdurend tussen lichamelijkheid en geestelijkheid, kronkelen zinnen
wellustig als slangen, verstrengelen met elkaar tot een kluwen. Zijn bezwerende
formules ontdoen woorden van elke vertaalbare betekenis, formaliseren het
verhaal, ordenen het als bij een ceremonie. Uiteindelijk zou Leiris toegeven
dat het beeld dat hij van Khadija en hun verhaal ophing, 'behoort tot de sfeer
van dromen'. Toch kwam hij, net als Proust, tot de conclusie dat het enige ten
volle geleefde leven de literatuur is.
Michel Leiris: Kijk! Daar, de
engel..., Vleugels, Bleiswijk 2019, 96 p. Vertaling van Vois! Déjà l'ange...(in
Fourbis, La Règle du jeu – II) door Rokus Hofstede. ISBN 9789078627838
deze pagina printen of opslaan