In haar nieuwste dichtbundel (die, als ik het goed heb, meer dan tien
jaar op zich heeft laten wachten) concentreert Hilde Keteleer zich geheel op
het cruciale thema van de tijd in een mensenleven. Op zich is dat niet zo
verwonderlijk; het betreft hier immers een van de meest populaire thema’s in de
poëzie. Wat deze bundel boeiend maakt, is echter hoe de auteur temporaliteit
behandelt via een aantal ruimtes. Elke afdeling reikt ergens ‘naar’: naar de
bergen, naar de woestijn, naar zee, en uiteindelijk naar waar… Op die manier
ontstaat een zekere variatie in motieven en beelden die voor extra diepgang
zorgt.
De tijd
overwinnen door hem te ontkennen of weg te schrijven is een hoogst paradoxale
onderneming. Dat de dichteres zich daarvan bewust is, blijkt al uit het mooie
openingsvers dat de overleden dichter-redacteur Hans Groenewegen herdenkt: ‘Er
is en er is niet’, luidt het daar als een soort van refrein, en daardoor wordt
de mens ook onvermijdelijk een tragische Hamlet die voor onoplosbare keuzes
wordt gesteld. Treffend is wel hoe Keteleer die thema’s vooral aan de orde
stelt via beelden. Ze observeert ruimtes en mensen op zo’n manier dat ze een
sfeer overbrengen van subtiele vervreemding en ontregeling. De stijl is daarbij
klassiek maar functioneel. De afzonderlijke associaties roepen raadsels op, en
de vele beelden creëren een soort van alternatief universum dat de gangbare
realiteit verandert en verdiept.
Concreet neemt dat project diverse gedaanten aan. Zo is
Keteleer erg goed in het neerzetten van een natuurtafereel. Heel wat gedichten
hebben het over de natuur als een oord waar de tijd stilstaat of op zijn minst wordt
vertraagd. Die heilzame ontmoeting wordt echter bedreigd door de beschaving en
de aanwezigheid van mensen. Ecologische standpunten worden hier verbonden met
een soort van mythische denkwijze. Vooral in deze natuurpoëzie weet Ketelaar
een perfect evenwicht te bereiken tussen meditatie en observatie en is haar
engagement met de wereld bijzonder overtuigend en lucide. Daartoe draagt ook de
dosering bij van ritme en klank, met functionele (maar vaak half verborgen)
rijmen en assonanties.
Dat de tijd van mensen onherroepelijk voortschrijdt, wordt
vooral duidelijk op het einde van de bundel, waar de dichter een aantal
herinneringen oproept aan de overleden vader. Zijn aftakeling en zijn
overlijden worden als een breuk ervaren, maar ook als een soort van drempel. Aan
het slot houden verleden (de vader) en toekomst (de dochter) elkaar perfect in
evenwicht. Het is meteen een louterend slotakkoord van een boeiende bundel.
Hilde Keteleer:
Weg van de tijd, P, Leuven
2019, 61 p. ISBN 9789492339935
deze pagina printen of opslaan