Dit vuistdikke boek, elegant uitgevoerd en rijkelijk geïllustreerd, is een Festschrift
naar aanleiding van het emeritaat van Jos Koldeweij, een van de toonaangevende
onderzoekers op het gebied van de vroegmoderne kunst en cultuur in de Lage
Landen en onder meer vermaard voor zijn onderzoek naar Jheronimus Bosch en naar
pelgrimstekens en insignes. Het boek brengt vijftig korte essays samen die elk
in wezen een miniatuurstudie vormen over een bepaald object. Hierin volgt het
boek de microhistorische aanpak die de voorbije decennia aan belang en
populariteit heeft gewonnen in het (kunst)historisch onderzoek en die ook voor
het werk van Koldeweij van groot belang is geweest.
Microhistorie is een aanpak
waarbij objecten worden begrepen als onderdeel van een zeer specifieke
culturele context. Het micro-element ligt dan in het feit dat de onderzoeker
het object probeert te begrijpen door het terug te plaatsen in een zo
gedetailleerd mogelijk ingevulde reconstructie van zijn oorspronkelijke
context, heel precies bepaald in ruimte en tijd, en waarbij ook veel aandacht
uit gaat naar hoe het object in die context functioneerde, hoe het werd
gebruikt, en welke betekenissen het had. Dit maakt het mogelijk om zo dicht
mogelijk te komen bij een bewustzijn van en inzicht in de eigenheid van het
object, en daarmee ook zijn rijkdom. Het is de meest doorgedreven manier om te
proberen vat te krijgen op de alledaags beleefde werkelijkheid van het
verleden, voorbij de vitrines van het museum.
De vijftig collega’s en vrienden
van Koldeweij die elk een bijdrage leverden, hebben uiteenlopende
belangstellingen, waardoor het spectrum van dit boek zeer breed is. De gemene
deler is de vroegmoderne tijd: het tijdperk van Bosch en Erasmus. Maar
daarbinnen is het panorama wijds en kan de lezer opstellen vinden over gravures
van Dürer, relieken, schilderijen van zowel grote meesters (Bosch, Jan Provoost)
als anonieme, alledaagse objecten, of latere herevaluaties en artistieke
dialogen met het vroegmoderne erfgoed (tot Tuymans toe). Dit betekent ook dat
een niet gering deel van de opstellen zich in wetenschappelijke discussies
situeren die vaak zeer specialistisch zijn en in eerste instantie van belang
zijn voor wie zich professioneel met die regio, dat object, of dat aspect van
de vroegmoderne cultuur bezighoudt. Het boek is dan ook samengesteld als een
wetenschappelijke bundel.
Toch is men ook de gewone lezer niet uit het oog verloren.
Om vijftig opstellen in een boek te bundelen, is de auteurs slechts een korte
afstand gegund waarbinnen zij hun verhaal kwijt kunnen. Bijgevolg zijn de
meeste opstellen helder en puntig geschreven. Terwijl ze enerzijds
wetenschappelijk relevant willen zijn, doen ze ook zeer veel inspanningen om
hun onderwerp aan de lezer te presenteren. Hierdoor kan men bijvoorbeeld zeer interessante
korte inleidingen vinden in het belang van pelgrimstekens voor de studie van de
vroegmoderne volkscultuur (een belangrijk onderwerp voor Koldeweij zelf),
bepaalde iconologische tradities (zoals fabelwezens), de kernmerken en
betekenissen van kerkmeubilair, of andere onderwerpen die mogelijk obscuur of
weinig opwindend lijken maar hier net zeer fris en toegankelijk worden
gepresenteerd. Een object kan op zich banaal lijken, een goede onderzoeker weet
er altijd een boeiend verhaal over te vertellen. Het komt er alleen op aan de
juiste soort vragen te stellen.
Binnen de microhistorie is de juiste soort van vragen net
die soort die het mogelijk maakt om een verhaal te vertellen over de cultuur
waarin een object een levend object was. Het schilderij, het boek, de reliek, het
insigne, het opschrift: het zijn evenzoveel sleutels die een mogelijke inkijk
bieden in een cultuur die enerzijds heel ver van ons af staat, maar anderzijds
net heel herkenbaar kan worden in haar menselijkheid van zodra wij ons, met de
hulp van de onderzoeker, in de reconstructie van haar dagelijkse werkelijkheid
kunnen begeven – althans virtueel en met enige inleving. Dat dit soort
onderzoek vaak iets weg heeft van een speurtocht à la Sherlock Holmes
biedt ook perspectieven om met een boeiend verhaal de gewone lezer te bereiken.
Kortom, een
algemene inleiding op de kunst en cultuur van de vroegmoderne periode vindt men
hier niet; wat het boek wel biedt, is een rijke keur aan inkijkjes in het
wonderlijke en toch (met name voor henzelf) zeer alledaagse universum van onze
vroegmoderne voorouders. De inzichten zijn regelmatig verrassend, en de auteurs
weten vaak veel inzicht te puren uit wat op het eerste zicht onooglijke of weinig
opwindende sporen mogen lijken. Daarbij gaan ze heel secuur te werk (nog een
typische vereiste van microhistorisch onderzoek) en weten ze hun bevindingen
spannend, levendig en soms zelfs met enige panache te presenteren. In die zin
vervult dit boek dan ook zonder enige (zichtbare) moeite zijn drievoudig doel:
een wetenschappelijke bundel van hoog niveau, een proeve van historische studie
voor een algemeen geïnteresseerd publiek, en een rijkgeschakeerd
afscheidsgeschenk voor een eminent collega.
Matthijs Ilsink, Bram de Klerck
en Annemarieke Willemsen (red.): Het
einde van de middeleeuwen: Vijftig kunstwerken uit de tijd van Bosch en Erasmus,
Vantilt, Nijmegen 2019, 364p. ISBN 9789460044731
deze pagina printen of opslaan