In 1993 maakte Paolo Maurensig zijn literair debuut met De Lüneburger variant. De reconstructie
van de dood van de rijke zakenman en schaakliefhebber Dieter Frisch werd een
instant succes in wel meer dan dertig landen. Maurensig werd geprezen om zijn
rijke taal en om de vele verwijzingen naar de Midden-Europese literatuur. Zo
bleven de vergelijkingen tussen De
Lüneburger variant en Stefan Zweigs Schaaknovelle
niet uit, maar ook in latere romans stond schaken centraal, vaak in combinatie
met het dubbelgangersmotief en de inbeddingsstrategie.
In zijn elfde roman past
Maurensig die verteltechniek opnieuw toe, maar dan op een verrassend speelse
wijze. Op het eerste gezicht brengt een auteur het verhaal van een
aspirant-schrijver die de memoires van Vader Christophorus verwerkte, maar op
het einde van zijn verhaal zal die eerste auteur, die de lezer makkelijk zou
kunnen verwarren met Maurensig, zijn publicatie van De duivel in het laatje wel in twijfel trekken:
‘Lange tijd heb ik me afgevraagd wat ik met deze tekst
moest doen. De tekst werd me toevertrouwd maar zonder enige instructies. Ik had
de tekst niet geschreven en voelde me dan ook niet gerechtigd om hem te
publiceren. De anonieme auteur verklaarde bovendien dat hij dit verhaal van een
onbekende had gehoord. Dit alles stelde mij voor een probleem dat moeilijk viel
op te lossen. Wie is in werkelijkheid de rechtmatige eigenaar van ‘een
manuscript dat in een aangespoelde fles wordt aangetroffen’?’
Op dat punt van de roman weet de lezer dat die twijfel
louter ironisch is. De inbedding biedt Maurensig immers uitgebreid de kans om
het literaire bestel (in Italië), met de wildgroei aan prijzen en
aspirant-schrijvers, te bekritiseren.
Die kritiek situeert zich op het
laagste vertelniveau en verpakt Maurensig in de vorm een romantische
griezelroman, het genre waarin inbedding erg populair (lees: standaard) was. Honden,
die door een vossenbeet rabiës kregen, terroriseren het eens zo liederlijke
Dichtersruhe -- waar Goethe ooit zou hebben haltgehouden -- en dat zo steeds
meer geïsoleerd geraakt. Alle leven lijkt er te zijn stilgevallen. In Vader
Christophorus’ memoires lees je verder hoe de priester tot waanzin gedreven wordt
en de man die hij voor de duivel aanziet naar het leven staat. Die ‘duivel’,
topuitgever Bernard Fuchs (De Vos), zorgt er namelijk in een kleine Zwitsers
dorpje voor dat zowat elke bewoner literaire ambities koestert en meedingt naar
een literaire prijs. Afwijzingen zorgen echter voor frustraties en rivaliteit. Een
jong meisje, ook een aspirant-auteur, gaat als enige openlijk confrontatie met
de duivel aan en zet hem voor schut. Ook Vader Christophorus wil ontsnappen aan
de greep van de machtige Fuchs en Dichtersruhe van het juk van de duivel
ontdoen, maar wordt dan geconfronteerd met zijn eigen demonen…
Zo samengevat lijkt De duivel in het laatje een wat grotesk
verhaal, maar het tegendeel is waar. Los van de inbeddingsstrategie is de roman
een heel gelaagde vertelling waarin Maurensig het dubbelgangersmotief herwerkt
in zijn gestileerde taal. De roman steekt niet alleen de draak met het
literaire systeem, maar is tevens een hommage aan het schrijverschap.
Paolo Maurensig: De duivel
in het laatje, Serena Libri, Amsterdam 2019, 154 p.
Vertaling van Il diavolo nel
cassetto door Hilda Schraa. ISBN 9789076270760. Distributie EPO
deze pagina printen of opslaan