'Proberen te vertellen wat het vertellen niet
waard is' Dat is de uitdaging die deze sociaal werker met een scholing in de
letterkunde aangaat nadat hij, op middelbare leeftijd, gehuwd en zonder werk,
als uitzendkracht aan het werk moet in de Bretonse vis- en vleesverwerkende
bedrijven. Lopende-bandwerk dat hij op een aparte en pregnante wijze vormgeeft,
tussen poëtisch proza en een epische telegramstijl in.
'In de fabriek zing je
Kolere wat je daar niet allemaal zingt
Je neuriet in je
hoofd
Je zingt luidkeels overstemd door het lawaai van de machines
Je fluit twee uur lang hetzelfde hardnekkige wijsje
Je
hebt het suffe liedje in je kop dat je 's ochtends op de radio hebt gehoord
Het is het mooiste tijdverdrijf dat er is
En het
helpt om vol te houden
Aan iets anders te denken'
Want aan het werk
zelf valt weinig eer te behalen. Of je nu garnalen sorteert en kookt, met de
schop wulken op de lopende band keilt,
bakken makreel, koolvis, wijting, zeeduivel of schelvis overlaadt,
kant-en-klaargerechten samenstelt, kuipenvol bechamelsaus prepareert : het is
allemaal even geestdodend, het is vies en het stinkt. Soms krijg je een
schimmelinfectie omdat de werklaarzen van je voorganger niet afdoende zijn
ontsmet.
Erger
nog is het wanneer je door het uitzendbureau naar een abattoir wordt gestuurd.
Om een paar weken runds- of varkenskarkassen te sorteren, kwartieren uit te
benen, vleespartijen te brandmerken of het bloed in de uitslachtlijn weg te
spuiten en de machines te ontsmetten voor de volgende lading. Om nog te zwijgen
van het slachthuis zelf, met het geschrei en het getrappel van angstige dieren,
misschien wel het meest indringende voorbeeld van de banaliteit van het kwaad.
Het werk zelf
dan :
'Zodra je de fabriek ingaat is het nacht
De
tl-verlichting
De afwezigheid van ramen in de onafzienbare
ruimtes van het abattoir
Een nacht die minimaal de acht uur
van onze
werkdag gaat duren'.
De shiften, de vaste arbeiders
en de uitzendkrachten, hun onderlinge verhoudingen, de hiërarchie,
bedrijfsongevallen, de inspectie. Maar ook het persoonlijke leven. De weekends
('Ik ga overmorgen weer aan het werk / Maar het is alsof het alweer morgen
is'), een brief aan en van zijn moeder, een uitstapje met zijn vrouw, de puppy
Pok Pok die bij elke thuiskomst zijn baas vol enthousiasme tegemoet springt,
ook om de geuren van de lopende band waarschijnlijk.
'Ongemerkt verglijdt de
lichtvoetige tijd'. Een vers van de Franse barokdichter Philippe Desportes, dat
de sfeer van deze debuutroman perfect weergeeft en dat, samen met een hele
reeks citaten van of verwijzingen naar andere schrijvers en dichters (Dumas,
Zola, Aragon, Apollinaire), naar films en chansonniers (Godard, Trenet,
Véronique Sanson), het boek en zijn auteur de broodnodige lucht geeft. Anders
zou de weergave van deze tranche de vie wel eens ondraaglijk
kunnen worden.
Toch klinkt het ergens, enigszins relativerend :
'Torst ieder tenslotte niet zijn eigen last
Tot
de dood erop volgt'.
En ook : de angsten waarmee de auteur tijdens zijn jeugd te kampen kreeg
en waarvoor hem medicatie werd toegediend, zijn plots voorbij. 'De beproeving
van de fabriek heeft de plaats ingenomen van de beproeving van de angst.'
Joseph Ponthus:
Aan de lopende band. Aantekeningen uit de fabriek, De Arbeiderspers, Amsterdam,
2020. 264 p. ISBN 9789029540636. Vertaling van À la ligne. Feuillets d'usine
door Floor Borsboom. Distributie L&M Books
deze pagina printen of opslaan