Het nieuwe prozawerk van Dautzenberg wordt als roman in de markt gezet
(hoewel dit enkel op de voorkaft gebeurt, het titelblad vermeldt enkel de
titel) maar is toch in de eerste plaats een objet littéraire of een roman
objet: een conceptueel boek dat eerder als een installatie met woorden dan
als een conventioneel narratief werkt. Het is uiteraard niet de eerste keer dat
Dautzenberg met vorm experimenteert (denk aan zijn roman Samaritaan of aan de dichtbundel Niet het krassen van de kraai), maar deze keer zet zijn experimenteerdrift
zich radicaal door.
Aslast bestaat uit een korte tekst over een man die op een trein
een bevreemdende ervaring heeft waarbij zijn relatie tot de directe omgeving,
het voorbijglijdende landschap en een wandplaat tot een vorm van schizofrene
ervaring leidt die geen enkele resolutie of conclusie kent. Dit minimale
narratief wordt in korte, als snapshots geschreven alinea’s verteld. Die korte sequentie
wordt vervolgens steeds weer hernomen, maar bij elke herhaling worden er, zoals
bij een minimalistisch muziekstuk, minuscule wijzigingen aangebracht, tot de
tekst uiteindelijk dermate is ontwricht dat in de latere delen van het boek
hele stukken tekst eerst vervagen en uiteindelijk achter steeds donkerder
wordende blauwe kleurblokken verdwijnen. Elk hoofdstuk is dus een variant op
het initiële grondmotief van het minimale narratief.
Voor de lezer is de omgang met
dit boek ambigu. Na een aantal hoofdstukjes te hebben gelezen wordt wel
duidelijk dat men tegen een constante herhaling van hetzelfde aankijkt en wordt
men geconfronteerd met de vraag of men dit nu echt telkens weer geduldig en
nauwgezet wil gaan lezen of een andere leesstrategie zal kiezen. Men begint dan
bijvoorbeeld vlugger te lezen, vluchtiger, en vooral met een oog voor de
variaties en wijzigingen die optreden. Men raakt vertrouwd met de tekst en het
oog glijdt er dan ook overheen als over een visueel motief: je herkent de
zinnen en alinea’s op basis van patroonherkenning in de bladspiegel en kan dus
het verhaal volgen zonder nog echt de woorden te moeten lezen. Aslast is
dan ook een voorbeeld van het boek als object, opgebouwd uit taal als
blokkenpatroon. Dit effect wordt ook versterkt door het ontbreken van
paginanummers, waardoor de tekstblokken als op zich staande visuele patronen
veeleer dan als verhaal worden gepresenteerd.
Een dergelijke tekst staat of
valt voor een belangrijk deel met de kwaliteit van het korte hoofdstuk dat (met
wijzigingen) steeds weer wordt hernomen. De tekst, en dan vooral elke
geïsoleerde zin of alinea, moet die herhaling kunnen doorstaan en dat vereist
een zekere gebalde expressiviteit die men het genre van de epifanie zou kunnen
noemen zoals onder meer beoefend door James Joyce in Giacomo Joyce, een postuum
gepubliceerd kort fragmentair roman-gedicht. In Aslast lukt dit niet
helemaal omdat de situatie (met name het tot leven komen van een wandplaat)
soms iets te gezocht is. Desalniettemin gaat er tegelijk ook een interessante
fascinatie van het boek uit, waardoor je het als lezer op zijn minst wil
uit-kijken en zien wat er gebeurt, zowel met de tekst als narratief als met de
tekst als objet imprimé.
Dit boek lezen is dan ook niet zozeer een leesoefening als
een oefening in patroonherkenning, waarbij zinnen en alinea’s zich op ritmische
manier herhalen en de variaties zich eerst aan het oog voltrekken en pas daarna
(en op basis van die visuele triggers) betekenis geven – een verandering in de
syntaxis of woordkeuze (de minimale variatie) is eerst een wijziging in het
patroon en pas in tweede instantie een narratieve wijziging. Als het oog
‘hapert’ aan een oneffenheid in de bladspiegel van de tekst wordt daarmee ook
een semantische verschuiving gesignaleerd. Hierdoor krijgen individuele woorden
of zinnen in elk van de variaties ook een narratieve prominentie die het opgeroepen
beeld (de korte scène in de trein die steeds weer wordt beschreven) als het ware
in de diepte uitgraaft: elke patroonwijziging is een verhaalwijziging is een
variant op de manier waarop men het verhaal kan vertellen is een vergrootglas
op een detail in het beeld. Een wijziging in de tekst betekent soms ook de
introductie van een nieuw narratief of descriptief detail, wat op zijn beurt de
schakering van de scène verrijkt en de betekenis van het vertelde licht
verschuift. En zo graaft de tekst steeds meer om zich heen en in zichzelf, tot
bepaalde zinnen of alinea’s blok na blok semantisch zijn omgebouwd naar een
nieuwe versie van het verhaal.
Kortom, Aslast is allesbehalve een conventionele
roman – het is een boek dat men als object in zijn kast heeft staan, en dat
fascineert door het feit dàt het bestaat (en dat iemand vond dat hij dit moest
maken) veeleer dan door wat het in strikt literaire termen doet. Ongetwijfeld
zal dit boek koren op de molen zijn van lezers die in Dautzenberg een
provocerende charlatan zien, maar dat gaat voorbij aan de verbetenheid waarmee
de auteur zichzelf buiten de grenzen van het Nederlandse literaire veld blijft
plaatsen. Het is ook een boek dat op een ongewone manier aandacht vraagt voor
taal – taal als object en als motief – waardoor de hapering van de blik ook
altijd de reflectie oproept over wat een tekst is, wat een roman, wat een
verhaal.
In deze tijden waarin ook literatuur een assemblageproduct
is geworden, waarbij romans zowaar op basis van logaritmes in elkaar worden
gezet om de perfecte bestseller te genereren, daagt Dautzenberg ons dan ook uit
om na te denken over hoeveel charlatanisme wij nog als literatuur zullen
slikken en hoeveel beredeneerde assemblage wij in onze lectuur willen verdragen.
Het boek dat ons door zijn conceptuele structuur (de roman als conceptueel
kunstwerk) met die vraag confronteert is een breukmoment in de leeservaring en
een gedwongen pauze in de tekstconsumptie, en kan zelf ook heel veel zijn,
maar vermoedelijk niet het charlatanisme dat het indirect, en in de structuur
van zijn (laten we een modieus woord gebruiken) écriture, blootlegt.
A.H.J.
Dautzenberg: Aslast, Pluim, Amsterdam 2020. ISBN 9789083073552
deze pagina printen of opslaan