'Wat betekent een taal leren zonder de ondersteuning van de
literatuur die er de rijkste vorm van is? En wat is literatuur zonder de
geschiedenis die er de ziel aan geeft? Is intellectuele kennis eigenlijk wel
voldoende? Was het niet Spinoza die zei dat kennis pas tot verandering bij de
mens kan leiden als die kennis ook gevoelsmatig geladen is?'
Een opmerking van Camille Feron,
het hoofdpersonage van dit op feiten gebaseerde relaas, zoals het werd bedacht
en gereconstrueerd door zijn zoon André, in een poging het laatste levensjaar
van zijn vader zo getrouw mogelijk weer te geven en bijna van dag op dag te
volgen. Dat wil zeggen van de dag van zijn arrestatie door de Gestapo in
Hasselt op 20 april 1944, tot aan de dag van zijn dood in het concentratiekamp
van Gross-Rosen op 3 december van datzelfde jaar.
De reden van die arrestatie was
eigenlijk triviaal omdat Camille Feron, hoewel een patriot, zeker geen actief
weerstander was en zijn verzet als ingenieur bij de Belgische Spoorwegen er
louter in bestond zo weinig mogelijk bij te dragen aan het welslagen van het
drukke spoorwegverkeer dat vooral in dat laatste oorlogsjaar de Duitse
bezettingsmacht aan de praat hield.
Kort na de geallieerde
bombardementen die tijdens het Paasweekend van 10 april 1944 tientallen
slachtoffers maakten in en omtrent het spoorwegemplacement van
Hasselt-Kuringen, werd Camille Feron opgepakt als gevolg van het oprollen van
de Luikse verzetsgroep Byl, waaronder ook vier Russische dwangarbeiders die in
1942 uit de koolmijnen waren ontsnapt. Op weg om het gewapende verzet te
vervoegen hadden ze toen, op vraag van een neef van Camille, de nacht
doorgebracht in het huis van de Ferons. De jongste van de vier, een Russische
student, was na zijn arrestatie, gevolgd door gruwelijke martelingen,
doorgeslagen en had het hele verhaal van zijn ontsnapping, inclusief die ene
nacht van september 1942 in het huis van de Ferons, in de Hasseltse
Toekomststraat, prijsgegeven.
SS'ers, geflankeerd door collaborateurs, vallen die
twintigste april om drie 's morgens met brutaal geweld het huis binnen en
Camille wordt, als vermeend terrorist, zwaar mishandeld. Gelukkig waren zijn
vrouw Blanche en kinderen, André en Renée, uit angst voor de bombardementen op
de stad, de dag voordien naar een tante in Wallonië vertrokken en ontsnapten zo
aan aanhouding. Camille zelf komt in de gevangenis van Hasselt in de
Martelarenlaan terecht waar men hem na enkele verhoren min of meer met rust zal
laten. Hij blijkt immers niet de grote vis die men had verwacht te vangen. Hij
krijgt een keer bezoek van Blanche, een gelegenheid om terug te blikken op het
verleden, zijn jeugd, zijn huwelijk, zijn beroepsleven, en hij doodt de tijd
met het uit het geheugen citeren van teksten (La chèvre de Monsieur
Seguin) en gedichten van Rilke, Verlaine, Maeterlinck...).
Anderhalve maand
later, op 2 juni 1944 wordt hij overgeplaatst naar de gevangenis van
Sint-Gillis in Brussel waar hij volop kennis maakt met mensen uit het verzet en
verneemt dat de fusie tussen de twee voornaamste militaire verzetsgroepen, het
Belgisch Vrijkorps van kolonel Siron en het Belgisch Legioen van kolonel Bastin
door verraad en infiltratie is mislukt, waarna tientallen weerstanders werden
opgepakt. Velen van hen zal hij later ontmoeten in het tuchthuis
Gross-Strehlitz en het concentratiekamp Gross-Rosen waar ze allemaal onder het
NN-regime (Nacht und Nebel, naar een tekst uit Wagners Das Rheingold)
vallen. Dat houdt in dat ze van dan af aan voor de buitenwereld niet meer
bestaan, geen brieven meer mogen schrijven of kunnen ontvangen, geen contact
meer hebben met de familie en uit het oog van het Rode Kruis verdwijnen. Ze
zijn als het ware van de aardbodem weggeveegd. In dat hele jaar zou de familie
overigens maar twee brieven krijgen, de eerste vanuit de gevangenis in Hasselt,
als tweede de brief die Camille op het laatste ogenblik, bij het op transport
stellen naar Duitsland, op het station stiekem aan een bekende van de
spoorwegen kan overhandigen.
Op dat station ziet hij met verbijstering joodse families
die als vee op beestenwagens worden gedreven en die, tot zijn verbazing dat
alles gelaten lijken te ondergaan. Niet zoveel weken later zal hij die
ogenschijnlijke passiviteit begrijpen als hij, en met hem vele duizenden
anderen, in eenzelfde toestand van onzekerheid, angst en totale machteloosheid
naar een concentratiekamp worden overgebracht. Maar intussen kent hij via de
getuigenis van ettelijke medegevangenen de martelpraktijken van, en de
willekeurige executies door de Gestapo. Ook de gruwel van Breendonk komt hem
ter ore via een zeldzame overlevende die hem op transport naar Silezië zal
vergezellen.
Op
6 juni immers gaat de tocht naar Gross-Strehlitz, een treinreis die regelmatig
onderbroken wordt door geallieerde bombardementen en die door steden en
industriegebieden leidt die langzamerhand tot puin worden herschapen. Het
tuchthuis dat ze op 10 juni bereiken, blijkt een wat ouderwetse gevangenis met
cellen voor vier personen, waar het regime alles bij elkaar nog meevalt.
Tenminste in het begin. Naarmate de oorlogskansen keren - de berichten erover
worden via buizenpost druk gedeeld - wordt het voedsel met de dag kariger en
slechter. De bewakers blijven wel min of meer menselijk maar de honger knaagt
voortdurend. Het volgende aangekondigde transport wordt niettemin als
hoopgevend aanzien. De bevrijders zijn geland en naderen Parijs en zelfs
Belgische grond.
Op 30 oktober is het zover. De volgende halte is echter een domper van
jewelste. In het concentratiekamp van Gross-Rosen, (samen met dat van
Natzweiler-Struthof in de Elzas een NN-lager) worden ze opgevangen door in
zwart uniform geklede SS-bewakers en kapo's allerhande, medegevangenen die door
de Duitsers worden ingezet om de orde te handhaven en zich daar meteen op de
meest vernederende en gruwelijke wijze van kwijten. Herkenbaar aan de letter D
op een groene driehoek zal de veroordeelde Duitse crimineel en kampveteraan
Karl Gallach meteen bij de eerste kennismaking in de slaapruimte van Blok Negen
een oudere, afgetakelde gevangene voor hun aller ogen met schoppen en slagen de
dood injagen. We zitten meteen middenin Joseph Conrads Heart of Darkness
en het is alsof we de laatste woorden horen van de wrede handelsagent en
ivoorverzamelaar Kurtz : ‚The horror! The horror!‘
Volgen ruim zeventig bladzijden
als van door Dante beschreven helse taferelen, als van door Hieronymus Bosch
geschilderde afbeeldingen van het dodenrijk, ervaringen zoals ze beleefd hadden
kunnen zijn door Camille Feron zelf, dag aan dag beschreven, totdat hij op 3
december 1944 sterft als een door dysenterie uitgeteerd 'muzelman', zoals in de
taal van de kampen alle gevangenen worden genoemd die op sterven na dood zijn.
Op schrift
gesteld door zijn zoon André Feron, die gedurende vele jaren bezig is geweest
dat laatste jaar en die laatste maand in het leven van zijn vader te
reconstrueren en te verbeelden. Zijn beslissing al die getuigenissen, al die
contacten, al die lectuur, al dat opzoekwerk, al die bezoeken ter plaatse en al
die opgedane kennis te bundelen tot een autobiografisch verhaal - in feite een
roman – wordt gerechtvaardigd door de eerder genoemde uitspraak van Spinoza dat
alleen kennis die verbonden is met emotie tot gedragsverandering kan leiden.
Die emotie 'par personne interposée' is natuurlijk in de eerste plaats de
zijne, maar eenieder die dit aangrijpende relaas leest en de met zorg gekozen
illustraties ziet, zal begrijpen dat de vader die uit dit portret naar voren
komt, authentiek is.
Hoezeer hun beider emoties in elkaar grijpen, komt tot uiting in een
passage waarin de auteur de vader laat reflecteren over de zoon: 'Ik bemerk bij
André diezelfde neigingen en een interesse voor helden in de geschiedenis. Mijn
manier van denken en hoe ik ben als vader heeft daar misschien wel iets mee te
maken'.
Een
ontroerend en veelzeggend inbreken op de eigen tekst die voor de rest een zeer
indringend en uiterst waardevol verslag is van wat de oorlog en de bezetting in
ons land hebben teweeg gebracht.
Verdient in het licht van de huidige belangstelling voor
oorlogsgeschiedenis zeker ruimere verspreiding, omdat het naast het verhaal van
de kinderen van het verzet en die van de collaboratie ook het verhaal van de
kinderen van eerder toevallige slachtoffers toevoegt.
André Feron: Vergeten... nooit,
Skribis, Drongen 2020, 286 p. ISBN 9789463969260. Vertaling van Je ne puis
oublier door André Feron
deze pagina printen of opslaan