‘Dit is één
manier om het te vertellen. Ik weet dat er andere bestaan.’
De tweede publicatie van Uitgeverij
Kievenaar is een debuutroman. De auteur ervan is de Turkse schrijfster Ayşegül
Savaş. Ze schrijft in het Engels en publiceerde eerder verhalen en essays in
o.a. The Paris Review, The New Yorker en Granta. Momenteel geeft
ze les aan de Sorbonne en werkt ze aan een essaybundel waarin ze de begrippen
taal, inspiratie en verbeelding onderzoekt. In Lopen op het plafond gaat
ze eveneens dieper in op die verbeelding en schrijft ze niet enkel een verhaal,
maar maakt ook een thema van het vertellen van verhalen en de werking van de herinnering.
Nunu, een jonge vrouw, woont in
een aftandse kamer aan het Gare du Nord in Parijs. Ze heeft zich ingeschreven
voor colleges literatuur, maar gaat zelden naar de les. In een boekhandel ontmoet
ze tijdens een lezing van enkele Engelstalige schrijvers de auteur M. Hij
schrijft romans die zich afspelen in Istanbul, de stad waar Nuna is opgegroeid.
Er ontstaat een vriendschap. De jonge vrouw vertelt hem dat ze ook schrijft. Ze
zou werken aan een boek over haar intrigerende oom Akif, die net als zijzelf in
Parijs had verbleven. Hij hield een dagboek bij en schreef gedichten. ‘Ik
vertelde M. dat mijn roman, net als zijn eigen boek, een reconstructie was van
een verdwenen wereld.’ Maar uiteindelijk is het verhaal over haar eigen ambitie
om te schrijven slechts een voorwendsel om hem te ontmoeten en hem verhalen te
vertellen.
Tijdens lange wandelingen
vertellen ze elkaar verhalen. De vrouw vertelt over haar jeugd in Istanbul: over
haar vroeg overleden vader, die dichter was en haar moeder die de creatieve
wereld van haar man afkeurde. Ze vertelt over de periodes die ze doorbracht bij
haar grootouders, over haar roddelende tantes en typisch Turkse gebruiken. Dit
alles interesseert M. omdat hij deze verhalen kan gebruiken voor zijn nieuwe
roman. Maar ook vertelt ze over haar periode in Londen, waar ze studeerde en
een vriendje had.
Lopen op het plafond is geschreven in korte en heldere zinnen. Maar
onder die eenvoud schuilt een roman die de meest complexe vragen aansnijdt. Nunu,
de ik-verteller van het verhaal, opent de roman met bedenkingen over de
herinnering. Ze is van plan een verhaal te vertellen, maar weet dat het slechts
kan gaan om een ‘incomplete inventaris’. ‘Wat ik me
herinner, bezit de structuur van een droom, een verzinsel, een vreemde en
gewichtsloze, zwevende kwaliteit, als bij lopen op het plafond.’ Het zijn
dergelijke passages, die naarmate de roman vordert steeds talrijker worden, die
de roman naar een quasi essayistisch metaniveau optillen. Op een bepaald moment
gaan de verhalen die worden verteld de werkelijkheid mee construeren: ‘M. zei
tegen me dat de meest eenvoudige dagelijkse gewoonten van mij iets poëtisch
hadden. En als gevolg van die observatie van hem probeerde ik nog meer poëzie
aan mijn dagen toe te voegen.’ Verder in de roman klaagt de ik-figuur erover
dat het vermoeiend is om werelden voor M. op te roepen:
‘Ik was steeds bezig dingen te
verzamelen om aan hem te laten zien, ik las over historische bijzonderheden,
leerde dichtregels uit mijn hoofd of verdiepte me in de ongewone details van
een gebouw of een brug, en maakte me zelfs technische wapenfeiten eigen, waar
ik dan terloops melding van maakte in het gesprek.’
Het wordt meer en meer
duidelijk dat het vertellen van een verhaal nooit onschuldig is omdat datgene
wat wordt verteld een parallelle wereld creëert. Net zoals M. in zijn romans
doet, begint Nuna lijstjes te maken van gerechten, films, bomen.
‘Op die manier kregen
de mensen in mijn verhalen – mijn moeder, de tantes, ikzelf als kind – een
geheel eigen leven, waarin ze een heel ander pad bewandelden dan hun aardse
tweelingzussen.’
Hetzelfde mechanisme komt terug
in het vertellen van leugens. Nunu volgde colleges over het soefisme bij een
Engelse professor die in Bulgarije een tijdje met een soefi-groep had
doorgebracht. Zelf vertelde ze dat ze in Istanbul lid was geweest van de
soefi-orde van Abdülkadir Geylani. ‘Ik was verbaasd over het gemak waarmee ik
dit kon zeggen, me bewust van mijn overdrijving en hoe exotisch het klonk.’
Nuna vindt het aangenaam om via de leugen een ander persoon te zijn en door de
ander als exotisch te worden gezien. Resultaat is dat ze mag meewerken aan het
onderzoek van de docent.
Naar het einde van de roman wordt opnieuw de herinnering tot
thema gemaakt en plaatst Savaş zich duidelijk in de traditie van Proust. Oom
Akif windt zijn horloge op en luistert samen met de moeder van Nunu naar het
tikken van het mechaniek. ‘Akif amca zei tegen mijn moeder dat hij zich haastte
om alle verloren tijd in te halen.’ Vervolgens haast Nunu zich om hieraan toe
te voegen dat ze niet echt wist wat de woorden van oom Akif betekend hadden en
zelfs niet wist of ze het verhaal van het horloge wel goed had onthouden. Ook
tijdens de wandelingen met M. in Parijs komen er plots bepaalde herinneringen
op: de geur van kolen in de winter of een grapje. Maar ook hier rest de
onzekerheid: ‘Wat is overgebleven van de herinnering is uitsluitend de
wetenschap dat ik niet langer in het bezit ben van iets dat ik door en door
kende. Het is nutteloos, dit residu van onwetendheid.’
Uitgeverij Kievenaar laat
slechts spaarzaam boeken op de wereld los. De eersteling, Tegenlicht, een drieluik naar Pierre
Bonnard, was meteen
een voltreffer. Met deze tweede uitgave wordt aangetoond dat de uitgever ook
een neus heeft om nieuw werk op te speuren. Of Lopen op het plafond nu
gelezen wordt als een weemoedige herinnering aan een verloren gegaan Istanbul,
het verhaal van een speciale vriendschap of als een filosofische roman, het
boek is geschreven met een grote stilistische elegantie en bezit een
onmiskenbare eigen stem.
Ayşegül Savaş: Lopen op het plafond,
Kievenaar, Heveadorp 2020, 210 p. ISBN 9789083046716. Vertaling van Walking on
the Ceiling door Janine van der Kooij
deze pagina printen of opslaan