‘Ik matig me geen
oordeel meer aan over anderen […] Het blijft verbijsteringwekkend dat een vrouw
in de herfst van haar leven tot de ontdekking kan komen dat ze zichzelf amper
kent.’
Aan het
woord is de hoogbejaarde Cloris Waldrip uit Texas. Mocht ze, zo’n twintig jaar eerder,
op haar 72ste niet moederziel alleen door de wildernis van Montana
zijn getrokken, dan was ze wellicht altijd dezelfde doorsnee vrouw gebleven met
modale opvattingen, wier levenswandel niet wezenlijk verschilde van de andere vrouwen
van de Eerste Methodistenkerk. Maar een vakantiereis loopt fataal af. Het
vliegtuigje dat haar en haar man naar een blokhut in de bergen had moeten
brengen, waar ze een paar rustige dagen in de natuur hoopten door te brengen,
crasht boven Bitterroot National Forest. Mr. Waldrip en de piloot komen om en
Cloris zit als enige overlevende middenin de wildernis. Ze is er nog net in
geslaagd een SOS-bericht te sturen voor de radio van het gecrashte vliegtuig
finaal de geest geeft.
Als er geen hulp komt, maakt ze
zich klaar om op weg te gaan. Ze fatsoeneert haar haar, pelt de warme jas van
het dode lichaam van de piloot, verzamelt alles wat bruikbaar is, zoals haar Bijbel,
haar handtas, lucifers, een handvol snoepjes en één van Mr. Waldrips laarzen in
krokodillenleer. Ze prijst zichzelf met de gelukkige aankoop die ze daarmee gedaan
heeft, want krokodillen zijn waterdicht en dus kan de laars dienen om
regenwater in te verzamelen. Ze pakt het verstandig aan, Cloris, als ze de
wildernis intrekt in haar nette plooirok -- gelukkig had ze haar goeie
wandelschoenen aan -- maar ze had het nooit gered zonder de hulp van een man,
die zich aanvankelijk niet laat zien. Begrijpelijk, vernemen we gaandeweg, hij
wordt van zedenmisdrijven verdacht en is op de vlucht voor het gerecht.
Cloris’ noodsignaal
is intussen wel opgevangen en hoewel niet duidelijk is wat het bericht betekent
of waar het vandaan komt, wordt een reddingsactie georganiseerd. Debra Lewis is
ranger in het gebied en de hopeloze zoektocht naar het gecrashte vliegtuig
wordt haar obsessie. Debra is een loner, ze woont al elf jaar alleen in een
blokhut in de bergen. Ze drinkt ’s morgens haar eerste kop koffie met een
scheut merlot, laat vervolgens de koffie achterwege en gaat op patrouille met
een thermosfles vol wijn. Ze heeft emotioneel nogal wat te verteren (haar
ex-man zit in de gevangenis voor polygamie) en ze heeft gekapt met het sociale
leven. Ze is daar boven in de bergen in het gezelschap van een paar, laten we
zeggen, ‘kleurrijke’ figuren, allemaal op een of andere manier misfits.
De verhalen van
Cloris en Debra worden alternerend verteld en het is vrij snel duidelijk wat de
nette dame uit Texas en de laveloze ranger verbindt: Clovis tracht de Bitterroot
Mountains te overleven, Debra heeft een emotionele jungle het hoofd te bieden. En
hoe langer hun afzondering duurt, hoe meer een leven als outsider voor beiden nog
de enige mogelijkheid lijkt. Op het moment dat Cloris, na zowat een maand rondgezworven
te hebben, het reddingsteam ziet naderen, neemt ze een onverwachte beslissing:
‘Er kwam een
diepe droefheid over me, en ondanks alle wanhoop die ik in de Bitterroot te
verduren had gekregen, zag ik op dat moment geen goede reden om naar huis te
gaan.’
Heeft
een normaal leven voor haar zijn betekenis verloren, dan is ze intussen wel in
twijfelachtig gezelschap. Haar redder, die dus onzichtbaar wil blijven, heeft
een t-shirt om zijn hoofd gewikkeld bij wijze van masker. Je voelt met je
klompen aan dat er iets mis is met die man en alle alarmbellen gaan af als hij
Cloris de kleren van een tienermeisje aanbiedt om haar eigen versleten plunje
te vervangen. Is hij een pervert? Ja toch! Hoewel, je wéét niet wat hij uitgevreten
heeft en voor Cloris is het voldoende dat hij haar gered heeft. Ook als ze een
damesslipje in zijn jaszak vindt, verkiest ze er niet verder over na te denken.
Cloris is bepaald een taaie
tante, zo kranig als ze storm, vrieskou en alle mogelijke vormen van ontbering doorstaat.
Hoewel de spectaculaire natuur van Montana uiteraard haar aandeel in de
vertelling opeist, legt Curtis het accent veel minder op haar survival dan op
het inzicht dat Cloris verwerft in zichzelf en de maatschappelijke patronen die
een mens opgelegd krijgt en doorgaans zonder veel weerwerk aanvaardt. Ze zal er
zich stap voor stap van losmaken en gesteund door de goddelijke genade uit de methodistenleer
zal ze, de theologie van de vrije wil indachtig, haar eigen particuliere,
keuzes maken.
Die,
vaak eigenaardige en lachwekkende, keuzes worden afgedwongen door haar precaire
leefomstandigheden, maar ze banen haar pad naar zelfinzicht. Ze zet haar
ervaring uit haar welvoeglijke huiselijke leven van weleer in om de elementen
te trotseren. Verwilderd en vervuild, maar altijd met het oog op fatsoen, wat
de omstandigheden ook zijn -- hoewel ze het toch wel opwindend vindt om naakt
in de rivier te stappen voor een bad, terwijl haar onzichtbare redder allicht ergens
in de buurt is. Het getuigt van grote vakkennis hoe Curtis drama, pragmatisme
en droge humor tezelfdertijd hun deel laat opeisen. En hoewel je kunt vinden
dat het allemaal regelmatig over de
top is, blijf je erin meegaan. Curtis scheept je op met een hoogst
ongemakkelijk gevoel over dit wonderlijke avontuur. Dat is vooral te danken aan
de onweerstaanbaar nuchtere, innemende stem van Cloris, die al haar zekerheden
los moet laten en met haar nieuw verworven non-conformisme moet leren te
overleven. Wat ze doet, gaat geregeld lijnrecht in tegen je gezond verstand,
maar de veerkracht en de menselijkheid die ze toont, zijn indrukwekkend.
Debra Lewis,
intussen, is ervan overtuigd dat Cloris nog leeft, maar ze kan niet op tegen
een starre overheid, die vindt dat er al genoeg geld gegaan is naar een
verloren zaak. En dus ontkurkt Debra fles na fles, laat ze zich willoos in met
een man uit het reddingsteam voor wat ranzige, van drank doortrokken seks, hoewel haar verlangen vooral uitgaat
naar zijn 17-jarige dochter. Debra Lewis is echter een veel minder
meeslepend karakter dan Cloris. Ze meent het goed, is onverzettelijk in haar streven
om Cloris hulp te bieden, maar het is lastig echt voeling met haar te krijgen.
Er zit totaal geen beweging in haar doen en laten. Misschien is dat nutteloze
dobberen zonder eind wel precies wat haar troosteloze leven typeert, maar het
lijkt allemaal nergens toe te leiden en je hebt de neiging om diagonaal te gaan
lezen.
En toch,
en toch… Er zijn in beide verhaallijnen voortdurend kleine verwijzingen van de
ene naar de andere. Ze wijzen je erop dat de levens van de twee vrouwen elkaar gaandeweg
naderen terwijl het moment waarin ze elkaar ontmoeten, alsnog uitblijft. Die
aanpak heeft gemaakt dat ik ondanks Debra’s dobberen ben blijven lezen. In genade mag misschien niet helemaal evenwichtig
zijn, hij is overtuigend genoeg om het werk van Rye Curtis te blijven volgen.
Want dit is nog maar zijn debuut.
Rye Curtis: In genade, Ambo/Anthos, Amsterdam 2020, 323 p.
ISBN 9789026352232. Vertaling van Kingdomtide door Jan de Nijs.
Distributie VBK België
deze pagina printen of opslaan