Elvis Peeters is vooral bekend als romanschrijver (samen met zijn
vrouw Nicole Van Bael) en als auteur van kinderboeken, maar daarnaast is hij
ook actief als muzikant en liedjesschrijver en als dichter. Enkele jaren
geleden publiceerde hij zo een hervertaling van de middeleeuwse minneliederen
van Hendrik van Veldeke. De aloude gedichten werden niet alleen creatief
vertaald, ze werden deels ook actueler, als een soort van antwoord op de
historische relatie tussen man en vrouw.
Ook in zijn nieuwste dichtbundel gaat Elvis Peeters de
confrontatie aan met bestaande teksten. Ditmaal is zijn bundel een soort van
antwoord op de poëzie van Hugo Claus. De wortels van de teksten liggen dan ook
in de herdenking van het tienjarig overlijden van de barokke grootheid Claus en
de manifestaties die in dat verband her en der werden georganiseerd. Dat
vertrekpunt vormde de basis voor een groot aantal gedichten, die onder de titel
De wanbidder werden gebundeld. Het is een titel die verwijst naar Claus’
antireligieuze bundel De wangebeden. Ook de romeinse ramskop die de kaft
opluistert, is een referentie aan Claus’ sterrenbeeld (dat in zijn werk
herhaaldelijk opduikt).
De bundel eindigt met een retorisch ‘Lament’ waarin bij
wijze van refrein de regel ‘Wij willen de grote Hugo Claus terug!’ meermaals
wordt hernomen. Claus wordt er gehuldigd omwille van zijn gedichten en zijn
taal, maar ook als vrouwenverleider en als winstpost voor zijn uitgeverij, of
omwille van zijn verzet en zijn vrijheidsdrang. Het is een vers dat bewust
theatraal is in zijn opsomming en dat de tegenstrijdigheden allerminst schuwt.
De figuur van Hugo Claus, als literair fenomeen, blijkt te ontsnappen aan een
eenduidige definitie. In die zin vraagt ook zijn werk permanent om gelezen te
worden, om erop te reageren. Dat is net wat Peeters in zijn bundel onderneemt.
Vanuit zijn lectuur van Claus’ gedichten schrijft hij reacties, een tegentekst
of een tekst die de bron creatief imiteert. Dat brengt met zich mee dat deze
bundel allereerst ongemeen boeiend is voor liefhebbers van Claus’ poëzie. Zij
zullen zich kunnen verlustigen aan allerlei citaten en vervormingen, onder meer
uit Het graf van Pernath of de halfpornografische gedichten van Dag,
jij en De dief van liefde, net zoals de vele bewerkingen van teksten
van anderen die Claus zelf in zijn lange loopbaan heeft geschreven.
De teksten van
Peeters zijn echter niet enkel interessant als creatief schrijfoefeningen maar
ook door het portret dat ze geven van Hugo Claus en van zijn hedendaagse
dichterlijke evenknie: vaak is inderdaad niet duidelijk wie in deze verzen het
woord voert of wordt aangesproken, want Claus en Peeters schuiven als het ware
grotendeels over elkaar. Het beeld dat wordt opgeroepen, getuigt van dezelfde
dubbelzinnigheid. De grootheid van de schrijver Claus impliceert immers ook een
retoriek vol hoogstandjes, maar tegelijk struikelt de literaire god geregeld
over zijn klanken en zijn zinnen. Het is een thema dat vanzelfsprekend al de
poëzie van Claus beheerste, de onmacht van het schrijven in onze tijd, maar dat
hier ten top wordt gedreven. Dat geldt nog meer voor de macho-mentaliteit
waarmee de vrouw tot ondergeschikt wezen wordt gemaakt, de prooi voor de jager.
Hier wordt dat meesterschap blootgelegd als een fantasie die erop gericht lijkt
de mannelijke illusies staande te houden, tegen beter weten in. Ook dat beeld
was in feite al bij Claus aanwezig, veel meer dan Peeters suggereert, want in
de Oostakkerse gedichten (waaruit veelvuldig beelden worden geciteerd)
is de man zelden of nooit de uiteindelijke overwinnaar.
Peeters stelt zich met deze
bundel opnieuw op als een hedendaagse rederijker of een sampler, iemand die
moeiteloos aan de haal gaat met de frasen van anderen en daaruit nieuwe teksten
weet te distilleren. In De wanbidder is het resultaat lang niet altijd
even overtuigend, maar het blijft intrigerend om deze reïncarnatie van Hugo
Claus te zien en, vooral, te horen. Dit is immers poëzie die het moet hebben
van de toon en de pathos en erom smeekt hardop gelezen te worden.
Elvis Peeters: De wanbidder, Poëziecentrum, Gent 2020, 69
p. ISBN 9789056550981
deze pagina printen of opslaan