Het Boek Van
De Nacht Van De Aanval Van De Ondode Cultfilms
Als jonge tiener verbleef ik in de zomer regelmatig bij
mijn grootouders in Blankenberge en ik herinner mij dat er toen nog een kleine
bioscoop was op de dijk, de naam ben ik vergeten, waar Cannibal Holocaust
(Ruggero Deodato, 1980) werd vertoond. De lobbykaarten waarmee publiek werd
gelokt fascineerden mij mateloos. Twee foto’s zijn mij vooral bijgebleven. De
ene toonde een schreeuwende jonge vrouw in de jungle met een zwarte tarantula
op haar witte blouse. Op de andere foto was het hallucinante beeld te zien van
een naakte zwarte vrouw die letterlijk ‘gepaald’ was: zij schoof verticaal naar
beneden op een paal die langs haar mond weer uit haar lichaam stak.
Ik ben die film toen
niet gaan zien – dat durfde ik niet, en het zou ook niet hebben gemogen van
mijn ouders (niet dat ik het zou hebben gezegd) – maar een meer avontuurlijke
klasgenoot, die bovendien het praktische voordeel had ook in Blankenberge te
wonen, zag hem wel en vertelde mij in geuren en kleuren (en sterk aangedikt, in
de mate dat zulks nog mogelijk was) de gruwelen die in die film te zien waren.
Mogelijk was dat het begin van mijn levenslange fascinatie met cultfilms. Vele
jaren later zou ik zelf besprekingen schrijven van dvd-releases van cultfilms voor
Gonzo (circus) en verzamelde ik verschillende dvd-edities van niet
alleen deze film, maar ook van andere notoire kannibalenfilms, die vandaag nog
steeds tot de kern van mijn collectie cult- en trash-cinema behoren.
Toen Jan Verheyen met
zijn populaire Nacht van de wansmaak begon, waarvan hij hier de
boekversie presenteert, was ik dan ook al zeer goed ingewijd in de geheimen van
de pulpcinema, en ondanks mijn prille leeftijd (noem het de overmoed van de
jeugd) vond ik zijn selecties soms nogal braaf en voorspelbaar. Op dat moment
speurde ik zelf al de lokale videotheken af (die bestonden toen nog) op zoek
naar cultfilms allerhande, goedkope horror, Caligula-epigonen (navolgers
van Tinto Brass’ klassieke epische seksfilm Caligula uit 1979), hakenkruisporno
(seksfilms die zich in Nazi-strafkampen afspelen – don’t ask, maar ik
schreef er onder de titel ‘Seks met Hitler’ wel een lang artikel over voor Gonzo),
en Tiroler seksfilms. De echte visuele terreur van de The Faces of Death-reeks
liet ik evenwel links liggen, al was ik wel gefascineerd door de videohoezen
(ja, ik spreek nog over het VHS-tijdperk). Kortom, ik was volkomen in de ban
van de bizarre onderbuik van de film: het idee alleen al dat deze films
effectief werden gemaakt was wonderlijk.
In dit boek biedt Jan Verheyen nu
een geschreven equivalent van zijn Nachten van de wansmaak: op een losse
toon, bijna alsof hij naast je staat te vertellen, belicht hij de belangrijkste
genres die de wonderlijke onderbuik van de pulpcinema van de jaren 1970
domineerden: zombiefilms, kannibalenfilms, mondo-films, vrouwengevangenisfilms,
nonnenseksfilms, historische seksfilms, maar ook meer mainstream cinefiele
troep zoals de massieve en massief slechte rampenfilms die Hollywood in de
jaren 1970 produceerde en de wraakfilms in het spoor van Death Wish
(Michael Winner, 1974) en het notoire Day of the Woman/I Spit On Your Grave
(Meir Zarchi, 1978). Dat doet hij levendig, maar soms met iets te veel ironie:
Verheyen laat regelmatig blijken toch een zeker misprijzen te voelen voor sommige
films, en hij onderschat de kwaliteiten van een aantal films en filmmakers.
Zo mist Verheyen
helemaal het genie van de Spaanse veelfilmer Jesus Franco, die voor mij de
ultieme meester van het genre is. Het is waar dat een groot deel van Franco’s
oeuvre abominabel slecht is. Maar in de late jaren 1960 en met name in de
eerste helft van de jaren 1970 maakte Franco een reeks sublieme en totaal
geflipte films zoals Eugenie: The Story of Her Journey into Perversion
(oorspronkelijke titel: De Sade 70, 1970; met Christopher Lee), het
klassieke Vampyros Lesbos (1971), het iconische La comtesse noire
(1973) en de über-cultfilm L’Eventreur de Notre-Dame (1975), bekend
onder zo diverse titels als Exorcismes et messes noires en de
internationale titel Demoniac. Die laatste film kreeg een aantal jaren
terug trouwens een speciale editie op meerdere dvd-schijven die alle diverse
versies bijeenbrengen – een behandeling die doorgaans voorbehouden is voor
films van het kaliber van Citizen Kane (1941) van Orson Welles – voor
wie Franco trouwens als second unit director werkte op Chimes at
Midnight (1965).
Op zijn best creëert Franco hallucinante experimentele cinema die er veel
duurder uitziet dan de minuscule budgetten zouden mogen toelaten. Hetzelfde
geldt trouwens voor de Franse regisseur Jean Rollin, die zich in dezelfde
periode een naam maakte als regisseur van nu zeer gedateerd aandoende erotische
vampierenfilms, maar die met Lèvres de sang (1975; een film die
verbluffende opnames in nachtelijk Parijs bevat), Fascination (1979; met
de formidabele Franse pornoster Brigitte Lahaie) en La nuit des traquées
(1980) een bevreemdende poëtische filmstijl creëerde die door Verheyen niet
wordt gesmaakt: Franco noch Rollin kunnen op veel sympathie rekenen bij de
Vlaamse trashmeister. Het moet ook gezegd dat ik mij regelmatig stoorde
aan de manier waarop Verheyen praat over de auteurscinema van bijvoorbeeld een
Rainer Werner Fassbinder, die in veel opzichten veel dichter bij de cultfilm
staat dan Verheyen lijkt te beseffen, maar die voor Verheyen een soort
‘artistieke’ cinema representeert waar hij duidelijk niet van houdt. Misschien
speelt hier enige professionele afgunst?
Dat brengt ons bij de films die
ontbreken in Verheyens boek. Dat heeft deels te maken met het tijdskader waarop
hij focust: de jaren 1970. Maar hij doorbreekt dat kader meermaals als het
onderwerp erom vraagt. Zo brengt hij de hele ontwikkeling van de mondo-film in
kaart, die in de vroege jaren 1960 begint, en maakt hij ook andere uitstapjes
naar zowel het verleden als het heden – sommige trends worden tot in de
hedendaagse film geïnventariseerd (dit is bijvoorbeeld het geval in de
hoofdstukken over horrorfilms met dieren). Bijgevolg is het onvoorstelbaar dat omgekeerd
nergens gewag wordt gemaakt van bijvoorbeeld Nekromantik (Jörg
Buttgereit, 1987), toch wel de ultieme cultfilm (en tegenwoordig perfect
respectabel in mainstream special editions op blu-ray te krijgen,
inclusief een karrenvracht aan extra materiaal), of van de exploten van de Cinema
of Transgression met Nick Zedd en Richard Kern. Ook de afwezigheid van
Christoph Schlingensief, wijlen het Duitse wonderkind van film en theater en de
spirituele erfgenaam van Fassbinder die in de jaren 1990 kunst en trash
perfect combineerde in onvergetelijke creaties als Terror 2000 –
Intensivstation Deutschland (1992) of het onvoorstelbare Das deutsche
Kettensägenmassaker (1990), waarin na de Duitse eenmaking een groot aantal
mensen die de tocht naar het Westen ondernemen nooit op hun bestemming raken
omdat ze aan de grens worden onderschept door een bende psychoten die er
letterlijk worstjes van draaien. Memorabel.
Een enkele keer slaat Verheyen
de bal totaal mis, zoals wanneer hij Ken Russells machtige meesterwerk The
Devils (1971), een grootse productie over een politiek heksenproces in het
Frankrijk van de jaren 1630, afwimpelt als ‘een zooitje’. Excusez-moi?
Jammer dat Verheyen de speciale vertoning van de gerestaureerde versie van die
film niet heeft meegepikt tijdens het Brusselse OffScreen Filmfestival in 2014,
toen alle aanwezigen danig onder de indruk waren van deze weergaloze bulldozer
van een film. Anderzijds was ik blij te lezen dat ik niet de enige
filmliefhebber ben die Last Tango in Paris (Bernardo Bertolucci, 1972)
gewoon saai vond.
Echte liefhebbers van de cultfilm zullen in dit boek niet veel vinden dat
ze nog niet wisten of nog niet eerder hebben gelezen in de talloze boeken over
cultfilms die ze ongetwijfeld al in hun rekken hebben staan. Het doelpubliek is
duidelijk de hippe Vlaamse middenklasser die VT4 kijkt (of het vroegere
Kanaal2) en zich al eens laat verleiden tot een Nacht van de wansmaak
zonder enige diepere cinefiele aspiraties aan de dag te leggen. Zij worden
evenwel op hun wenken bediend, overdadig nog wel, en kunnen zich in dit boek
een indigestie smullen aan de enorme stoet aan films die passeren. Het is ook
echt een massief boek, de hoofdstukken zijn op een logische manier per genre
georganiseerd zodat je als lezer alles netjes meekrijgt, en bovendien heeft
Verheyens turf de troef dat het hele boek in kleur is uitgevoerd, waardoor de
vele honderden illustraties, met onder meer een rijke selectie aan oude
filmposters en lobbykaarten, heel goed uit de verf komen. In die zin is het
jammer dat de eindredactie wat slordig was, met een aantal taalfouten, verkeerd
gespelde namen, en zinnen die niet helemaal op hun poten vallen. Men krijgt
soms het gevoel dat er wat haast bij was om het boek af te krijgen. En voor wie
de duivel graag in de details vindt: bij de bespreking van Peter Watkins’
sublieme film Culloden (1964) is een afbeelding afgedrukt van het even
sublieme The War Game (1965) van dezelfde regisseur – een fout in de
beeldredactie die de meeste lezers waarschijnlijk zal ontgaan.
Kortom: Verheyen
heeft het boek-bij-het-filmevenement afgeleverd, op zijn eigen badinerende
toon, in full colour, met een uitgesproken mening, een onvermoeibaar
gevoel voor ironie, en een occasionele faux pas die evenwel de pret niet
kan drukken. Nu gewoon lekker ouderwets die dvd’s gaan opduikelen en op de sofa
met de hand in de broek à la Al Bundy ongezonde dingen eten, alcohol
drinken, mogelijk iets snuiven, en vooral schuldig genieten van Ilsa,
She-Wolf of the SS (Don Edmonds, 1975).
Jan Verheyen: Alle remmen los! Een afdaling in de riolen
van pulpcinema uit de wilde jaren ’70, Houtekiet, Antwerpen 2020, 432 p.
ill. ISBN 9789089248534. Distributie VBK België
deze pagina printen of opslaan