Dit
papieren nummer van Zuca-Magazine dat
gewijd is aan Brazilië, biedt een kijkje in wat het in 2016 opgerichte digitale
literaire tijdschrift te bieden heeft aan de lezer van Portugeestalige
literatuur in het Nederlands. De motor achter deze onderneming is, zoals te
lezen valt in ‘Over ons’ op de website, Harrie Lemmens. Hij lanceerde het idee
tijdens een workshop poëzie vertalen, en sprak in Hamburg met de Braziliaanse
dichter en anarchistische ex-diplomaat Zuca Sardan, ‘die een aanstekelijk
enthousiasme paart aan humor en inventiviteit’ (website). ‘Zuca’ verwijst niet
alleen naar de eigennaam van deze ‘huistekenaar’ van amusante literaire
schetsen, maar ook naar de ‘geestdrift, elan en energie’ waarmee het
tijdschrift wordt gemaakt (website).
‘Zuca’ betekent in het Portugees
overigens zoiets als pummel of zuipschuit. De oprichters lijken dus, naast het serieuze
doel om een plek te ‘creëren voor vertalers, een portfolio voor uitgevers, een
podium voor (on)bekende dichters en schrijvers, een plaats voor analyse en
kritiek, voor reportages en probeersels, voor gepeperde polemiek, voor praatjes
en preken, voor persberichten en voorpublicaties’ (website), vooral het speelse
karakter dat zij aan de vertaler als woordkunstenaar in de verf te willen
zetten. Ze maken zich daartoe het beroemde motto eigen van ‘de grootste
Portugese dichter en schrijver’ Fernando Pessoa, ‘A minha pátria é a língua
portuguesa”, maar dan wel in de Nederlandse vertaling: ‘Mijn vaderland is de
Portugese taal’ (website). Naast Lemmens bestaat de redactie uit Ana Carvalho,
vertaalster en fotografe, en Marilyn Suy, die vertaalt voor de Europese Unie.
Zoals in het ‘Vooraf’
van dit nummer te lezen valt staat deze vierde papieren editie in het teken van
Brazilië en de kunst van het vertalen. Maar dat niet alleen want de rubriek ‘Over
vertalen’ beslaat slechts de pagina’s 26-41. Deze opent met een beschouwing van
de ‘Portugese Nobelprijswinnaar’ José Saramago over vertalen, gevolgd door een ‘kanttekening
bij een zin van Saramago’ van Yves van Kempen. Dezelfde zin van Saramago opent
het nummer ook in exergo: ‘De
literatuur van een land wordt gemaakt door schrijvers, de wereldliteratuur door
vertalers’. Vertalers worden door literatuurrecensent Van Kempen als ‘verbale
bruggenbouwers’ gezien tussen ‘elkaar vreemde taaldomeinen en afwijkende
culturen’. En daar voegt hij aan toe dat vertalen ook ‘de kunst van de
metamorfose’ behelst, van het ‘scheppen en herscheppen’. En in feite, zo
betoogt Saramago, is schrijven zelf al het vertalen van de werkelijkheid
volgens de perceptie van de auteur. Met andere woorden, ‘de vertaler moet de
‘tekst die een vertaling is’ converteren tot een ‘vertaalde tekst’, die
onvermijdelijk ambivalent zal zijn’.
De onvermijdelijke ongelijkheid
tussen bron- en doeltekst staat ook centraal in de reflecties van de in de
rubriek opgenomen vertalers over de Braziliaanse literaire werken die ze aan
het vertalen zijn of vertaald hebben. Zo heeft Adri Boon het over zijn
vertaling van de complete verhalen van Clarice Lispector (1920-1977) en
bespreekt hij de moeilijkheid om iets ‘wat vreemd klinkt in het origineel’ zo
om te zetten ‘dat het in het Nederlands ook nog vreemd is maar toch acceptabel’.
En de vertalers Maartje de Kort en Piet Janssen verhalen over het doorzoeken
van internet. De Kort om thuis te raken in het ‘slachthuisjargon’ van Ana Paula
Maia – om erachter te komen dat de schrijfster ‘zich vooral via internet
informeert over de extreme, voor buitenstaanders vaak weinig toegankelijke
werelden die ze in haar boeken opzoekt’. En Janssen om zich te informeren over
de programmeertalen en videogames waarin de ‘millenials’, waar Daniel Galera
over schrijft en zelf toe behoort, in excelleren.
Ook de vertaling van
meertaligheid komt ter sprake wanneer Kitty Pouwels zich afvraagt hoe de
afwijkende taal van een jongen uit de favela overtuigend te laten klinken in haar
vertaling van de roman van de in de favela’s van Rio de Janeiro opgegroeide
Geovani Martins. Lemmens zelf brengt ten slotte de heikele kwestie van het
vertalen van het ‘n-woord’ ter sprake, zowel in zijn column ‘Woorden’ als in de
bespreking van zijn vertaling van een roman die in het Brazilië van 1935 speelt
en taalgebruik bezigt dat nu als niet meer correct wordt ervaren. Zijn
opvatting is dat de context van de toenmalige Braziliaanse samenleving
respecteren meer inzicht biedt in de rassenverhoudingen dan een algeheel verbod
op het woord ‘neger’.
Maken al deze overwegingen over
vertalen het tijdschrift al de moeite van het lezen waard, de lezer kan zich
ook laten inspireren door de creatieve bijdragen, de reeks intrigerende
fotomontages van Ana Carvalho met teksten van Gonçalo M. Tavares op het thema ‘Utopie’,
waarmee het nummer opent bijvoorbeeld. De gevaarlijkste utopieën zijn die
utopieën die het ideaal zoeken in het verleden, en zij die zo denken zijn
daarom ‘nek-utopisten’. De sectie ‘Poëzie’ bevat gedichten van bekende – het
gedicht ‘Fantasma’ / ‘Spook’ van Fernando Pessoa – en (voor mij) minder bekende
dichters. Het gedicht ‘Chove’ / ‘het regent’ van Ana C. sprak mij persoonlijk
bijzonder aan wegens het melodieuze interne klankrijm: ‘O vento venta ventado,/
Nos vidros que se embalançam,/ Nas plantas que se desdobram’. Volgens de
biografietjes achterin het tijdschrift wordt deze dichteres, voluit Ana
Cristina Cesar (1952-1983), vaak vergeleken met Sylvia Plath en pleegde net als
zij zelfmoord op 31-jarige leeftijd.
Naast de terugkerende rubrieken ‘Kinderjaren’
‒ die in dit nummer een geestige bijdrage van de Braziliaanse filmmaker
Fernando Monteiro bevat over zijn verwarring als kind van Chaplin met de
dictator die hij speelde ‒, de rubriek met citaten van António Lobo Antunes met
foto’s van Carvalho, en de rubriek met boekrecensies, trekken de secties met
vertaald proza nog bijzondere aandacht. Zo bevat de ‘Liefdesverklaring’ aan de
Portugese taal van Clarice Lispector de originele observatie dat Portugees geen
makkelijke of soepele taal is, en zelfs ‘nog niet helemaal af is’. Het Engels is
daarentegen ‘exact en mooi’, maar de schrijfster verkiest juist daarom, omdat
ze ‘niet stom geboren’ is, om in het Portugees te schrijven. De door Lemmens
vertaalde fragmenten uit de Liefdesbrieven
van Pessoa aan Ofélia, een ‘kantoormeisje’ waarmee de dichter ‘zoiets als een
(onschuldige) flirt had’, sluiten dit rijke nummer ten slotte af met een
komische noot, die nog extra wordt aangezet door de getekende karikatuurtjes
van Zuca Sardan. Met de laatste regels hieruit besluit ik deze recensie:
‘ik kan zeggen dat ik
je hèb geschreven, want ik houd hier op. Ik ben de zwarte tas aan het
klaarmaken om jou in te stoppen. Hoor je wat ik zeg?’
Harrie Lemmens e.a.: Zuca-Magazine. Brazilië en de kunst van het
vertalen, Koppernik, Amsterdam 2019, 69 p. ISBN 9789492313881
deze pagina printen of opslaan