Zeventien
krijsende meeuwen
Angola is
verleden tijd. Was het misschien verbeelding? Hebben de negerdorpen nooit
bestaan? Was het geweld een verzinsel? Een ambtenaar, een kolonel en de dochter
van een plantagehouder: drie Portugezen die de koloniale oorlog van nabij
meemaakten, blikken terug op hun verleden in Afrika. Door herinneringen op te
halen, proberen ze het grote, gewelddadige verhaal een plaats te geven in hun
eigen kleine bestaan. Aan de ene kant van de zee: de geur van de aarde, de
witte heuvels, de hoertjes in de stegen van Malanje, de verveling en de
frustratie. Aan de andere: zeventien krijsende, blauwwitte meeuwen boven de
vloedlijn, een witte draad in een bloedrode geschiedenis.
Weemoed luidt De andere kant van de zee in, de jongste
roman van António Lobo Antunes. Lobo Antunes geldt als de belangrijkste
hedendaagse Portugese schrijver. In de jaren zestig van de vorige eeuw werkte
hij als militair arts in Angola. Later zou hij herhaaldelijk en meerstemmig
over de onafhankelijkheidsoorlog (1961-1974) schrijven. In De andere kant van de zee, een juweel van gruwelijke schoonheid,
onnavolgbaar vertaald door Harrie Lemmens, geeft Lobo Antunes gestalte aan een
bloederige episode uit Portugals koloniale verleden. Hij grijpt de lezer bij
handen en voeten en werpt hem zonder omhaal in een maalstroom van duistere
herinneringen.
'Pas op het waait menina!' De
huisbediende Domingas probeert de dochter van de plantagehouder, haar vorige
werkgever, terug te halen naar het heden. De eerste stem in het verhaal is de
dromerige menina (Portugees voor
meisje). Ze kijkt naar een krab die op hoge, scheve poten moeizaam
voortschrijdt 'met de monsterlijke traagheid van een beest dat zich inbeeldt
groot te zijn hoewel het klein is'. Een Portugese krab. Menina denkt terug aan haar kindertijd in Baixa do Cassanje. Sinds
ze weggegaan is uit Angola, heeft ze haar ouders niet meer geschreven. Hun
brieven liggen ongeopend in de la. Aanrollende golven werpen scherven
herinneringen op het Portugese strand.
Destijds voerde het
Belgisch-Portugese katoenbedrijf Cotonang in groten getale zwarten aan,
werkkrachten voor de katoenplantages. Na de verdeling van Afrika onder de
Europese grootmachten op de Conferentie van Berlijn (1885) kwam de migratie
naar het Afrikaanse continent op gang, gelijk opgaand met schaalvergroting in
de landbouwproductie. Cotonang kreeg voet aan de grond in Angola en dwong, met
de hulp van gewestbeheerders, zwarte boeren om katoen aan te planten en aan het
bedrijf te verkopen.
Menina's vader, een gefrustreerde plantagehouder – altijd een
pistool in zijn riem – verkoos de hoertjes in de stegen van Malanje. Hij sprak
niet tegen zijn dochter. Ook zijn zwarte lijfwacht heeft ze nooit een woord
horen zeggen. Ze zag hem alleen maar kijken naar haar moeder, die zich
eindeloos kamde bij het raam op de etage en menina
boos wegjoeg, alsof ze haar dochter niet was. Alleen Domingas had oog voor menina, wier ogen ze afschermde voor het
geweld dat de plantage intussen bereikt had. Ook aan haar vaders handen kleefde
bloed.
Een
ambtenaar, een zogeheten 'gewestbeheerder', vertolkt de tweede stem. Hij ging
naar Angola 'voor de zwarte vrouwtjes' en om rijk te worden. Ironisch genoeg
kocht hij prompt een albino voor 'vijf dekens en twee geiten' en leidde met
haar een armoedig bestaan. Nooit hoorde hij haar spreken, zag hij haar lachen
of huilen. Aan zijn zijde was ze immer ver weg. De ambtenaar snapte niets van
de zwarten ('niet eens over pijn klagen ze'). Van Lissabon herinnerde hij zich
alleen maar de zeventien meeuwen op de kade in de regen, de dag dat hij aan
boord ging van het schip dat hem naar Angola zou brengen, weg van zijn ouders,
weg van de verveling en de frustratie.
De derde stem ten slotte is een
kolonel, vervuld van walging. Hij was Angola allang kotsbeu en toch geraakte
hij er niet weg. Sinds hij het ouderlijk huis verlaten had, was zijn leven 'een
aaneenschakeling van rampen en teleurstellingen'. Zijn rug was kapot van het
gehots van de legertruck in de bushbush. Hij verveelde zich en had slechts oog
voor zijn eigen kwaaltjes en de vriendin van de generaal.
In Angola brachten de
ontwrichtende monocultuur en dwangarbeid een revolte onder de stamhoofden
teweeg. Onder leiding van de charismatische Congolese rebel António Mariano, trokken
de boeren plunderend en vernielend door het land. De Portugese regering zette
het leger in om de opstand te onderdrukken en aarzelde zelfs niet om
napalmbommen in te zetten. Als in een visioen zag de kolonel gebombardeerde
dorpen, vluchtende mensen en dieren, voortgedreven door razende angst. Hij had
destijds de opdracht gekregen om orde op zaken te stellen. António Mariano
moest dood. Dat ze het zwarte gespuis, dat weldra de stad zou bereiken,
talrijker dan de troepen mandrils, als onmensen beschouwden, hielp om hun
dorpen met napalm te bombarderen.
De woede was immens. Koloniaal Angola barstte open als een
etterende wonde en vertroebelde ieders blik. Honderden blanken en duizenden
zwarten werden afgeslacht en lieten de overlevenden sprakeloos en verweesd
achter. Zwartgeblakerde katoenheuvels strekten zich 'als een eindeloze
lijkwade' over hen uit.
In De andere kant van
de zee overstemt de herinnering alle andere stemmen, die ten langen leste
vervloeien. De kracht van Lobo Antunes' taal schuilt in de kleine gebaren, de
dreiging, het ongemakkelijke schuiven. Maar ook in de humor. Hij laat de kleur
van een teennagel, een manier van hurken of de wonde van een leproos méér
spreken dan monden. 'De belangrijke dingen blijven niet hangen in het geheugen,
da's duidelijk, alleen onbenulligheden laten je nooit los.' De verstilde
beelden in het geheugen van de personages maken de contouren van het grote
verhaal zichtbaar door het negatief ervan te tonen.
Aanvankelijk probeerden de
personages met hun dagelijkse kleine besognes een verdedigingswal tegen de
gruwelijke waarheid op te werpen. Tevergeefs. Hun dromen en verbeelding riepen
de vloek van de herinnering over hen af. Pas wanneer het moorden begon en de
plantages in brand stonden, rezen bij hen vragen en werd hun meerstemmigheid
kakofonisch. 'Wie kan Afrika nog iets schelen?' 'Hoe kunnen de twee kanten van
de zee zo verschillend zijn?' 'Weet je wel zeker dat Afrika bestaat?' 'Hoe kan
ik bang zijn voor Afrika als dat niet meer is dan een droom?' 'Misschien is er
wel een derde oever van de zee.'
Wat kon je anders, bij zoveel pijn en wreedheid, dan je
terugtrekken in dromen, herinneringen of woordeloosheid? Menina, die op jonge leeftijd nog niet over de taal beschikte om de
verschrikkingen te vatten, verwoordt het met bijna chirurgische poëtische
precisie: 'Als u wilt dat ik u beschrijf hoe Afrika is, kijkt u dan naar mijn
vader en de zwarte lijfwacht die naar mijn moeder lopen, die zich zonder acht
op hen te slaan zit te kammen bij het raam'.
Wat blijft over, behalve dood en
verderf? Zeventien meeuwen aan de andere kant van de zee: de herinnering, de
gedeelde verbeelding. En dat ene woord, na dik driehonderdveertig bladzijden
uitgesproken door de immer zwijgende albino in een wereld waar geen plaats is
voor liefde.
António
Lobo Antunes: De andere kant van de zee, Ambo/Anthos, Amsterdam 2021, 418 p.
Vertaling van A Outra Margem do Mar door Harrie Lemmens. ISBN 9789026352164.
Distributie VBK België
deze pagina printen of opslaan