De Franse
schrijver-avonturier Sylvain Tesson (1972) is bekend van zijn tochten door
onherbergzame gebieden, onder meer in Siberië, Centraal-Azië en de Himalaya. In zijn verslagen combineert hij
natuurbeschrijvingen met maatschappelijke en persoonlijke overpeinzingen. Zo
heeft hij in Frankrijk vele harten veroverd met het boek Zes maanden in de
Siberische wouden (De Arbeiderspers 2012) over zijn kluizenaarsbestaan
tussen februari en juli 2010 in een hut aan het Bajkalmeer.
Hij is een klimmer die naast
bergen ook graag daken van hoge gebouwen bedwingt. Een dak in Chamonix werd hem
in de zomer van 2014 bijna fataal, maar tijdens zijn revalidatie keek hij algauw
weer vooruit: hij nam zich voor om Frankrijk
te voet te doorkruisen over onverharde wegen, zodra zijn gezondheid het zou
toelaten. Een jaar na zijn zware val ondernam hij de reis. Ongebaande paden
(De Arbeiderspers 2017) is er de neerslag van.
Met De sneeuwpanter knoopt
hij opnieuw aan bij zijn extremere expedities. Hij heeft zich namelijk door de
dierenfotograaf Vincent Munier (1976) laten overhalen om een maand mee te gaan naar
de uitgestrekte Changthang-hooglanden in Tibet.
Munier hoopt er de hoogst
zeldzame sneeuwpanter voor zijn lens te krijgen. Tot het reisgezelschap behoort
ook Muniers verloofde, een dierendocumentairemaakster, en een filosofisch
ingestelde vriend van hen. Ter plaatse leggen de vier de grote afstanden per
jeep af. Ze overnachten in lemen hutten en schaapskooien, of slaan hun eigen tenten
op, dit bij temperaturen die tot diep onder nul duiken. Vanaf de strategisch
door Munier uitgekozen tussenstops verkennen ze de omgeving te voet. Tegen de
achtergrond van sneeuwvelden, bergkammen en kristalheldere luchten ontdekken ze
onder meer antilopen, fluithazen, een pallaskat, blauwschapen, wolven, jaks én
ook de sneeuwpanter.
Het boek Wildlife of the Tibetan Steppe van de vermaarde Amerikaanse
veldbioloog George Schaller is Muniers bijbel. Bij het grotere publiek is Schaller
vooral bekend als reisgezel van zijn landgenoot en schrijver Peter Matthiessen.
In 1973 trokken ze een tweetal maanden te voet door de Nepalese regio Dolpo. In
dit afgelegen gebied in de Himalaya observeerde Schaller blauwschapen in de
bronsttijd. Ook Schaller en Matthiessen hoopten daarbij de schuwe sneeuwluipaard,
een natuurlijke vijand van de blauwschapen, te spotten.
Peter Matthiessens verslag van
hun onderneming, The Snow Leopard (1978), is een klassieker in de
reisliteratuur. Tesson loopt er evenwel niet hoog mee op. In zijn ogen heeft de
Amerikaan het ‘nodig gevonden om een labyrintisch boek te schrijven’ rond de
sneeuwluipaard, die hij in tegenstelling tot Schaller niet eens heeft gezien. Dat
hij vrede heeft met dat niet-zien, gaat er bij Tesson niet in. Ook Matthiessens
aandacht voor het spirituele – hij is een beoefenaar van het zenboeddhisme –
charmeert Tesson allerminst. Over pelgrims die in een boeddhistische tempel
rond wierokende altaren samendrommen, zegt hij laatdunkend: ‘Al dat draaien en
rondlopen. Het lijken wel gieren boven een kadaver.’ Het boeddhisme noemt hij
verderop vanwege de reïncarnatieleer ook ‘een van de macaberste filosofieën van
de uitweg uit het lijden.’
Tesson knapt voorts af op De sneeuwluipaard, omdat de
schrijver volgens hem hoofdzakelijk met zichzelf bezig was. Het boek brengt
inderdaad een persoonlijk verhaal, maar toch is vooral de adembenemende natuur
er magistraal in beschreven. Matthiessen doet dit veel nederiger en met meer
liefde voor detail dan Tesson zelf. Het is veeleer de Fransman die zijn relaas sterk
op zichzelf en zijn overtuigingen betrekt. Zo overstemt hij de natuur door zijn
meningen te laten primeren, bijvoorbeeld over de nefaste invloed van de mens op
de aarde: ‘Aan dit begin van de eenentwintigste eeuw waren wij, acht
miljard mensen, massaal bezig om de natuur te onderwerpen. We stripten de
bodem, verzuurden het water, verstikten de lucht.’ Hij legt de vinger op de wonde, maar zijn
verontwaardiging blijft heel oppervlakkig en klinkt daardoor hol.
Terwijl hij op
meerdere punten de indruk geeft Matthiessen te willen afvallen, volgt hij in één
opzicht wel diens voetspoor. Matthiessen had enkele maanden voor zijn reis zijn
echtgenote aan kanker verloren. Bij momenten is zij hem onderweg heel nabij. Tesson
maakt op zijn beurt de mythische sneeuwpanter tot totem van zijn
overleden moeder en van een geliefde, die hem heeft verlaten.
Met De sneeuwpanter heeft Tesson in Frankrijk alweer
een bestseller op zijn naam. Het boek werd daarenboven in 2019 bekroond met de
Prix Renaudot. Wat er sterk in naar voor komt, is dat Tessons drie reisgenoten stil
worden van het overweldigende landschap, maar dat hij er zelf zijn luide
geldingsdrang tegenover zet. Die uit zich in zijn ‘borrelpraattheorieën’ (hij
neemt het woord zelf in de mond) en in de citaten en aforismen die hij opdist. De
schetterige manier waarop hij zijn notities kleur wil geven, verplettert soms
bijna het beeld van de vluchtige sneeuwpanter, die schim van Hoog-Azië. Dit
gebeurt zelfs meteen al in de eerste zin na het voorwoord: ‘Net als Tiroler
skileraressen bedrijven sneeuwpanters de liefde in een witte wereld.’
Sylvain Tesson: De sneeuwpanter, De
Arbeiderspers, Amsterdam 2021. 187 p. ISBN 9789029542609. Vertaling van La
Panthère des neiges door Eef Gratama. Distributie L&M Books
deze pagina printen of opslaan