Deze elegant uitgegeven, met een sobere grijsblauwe kaft
gebundelde epigrammen krijgen nog een extra gedenkwaarde dankzij het achterin
het boekje vermelde gegeven dat Paul Claes de cyclus Inscriptions van Fernando Pessoa vertaalde een eeuw na de bundeling
in English Poems (1921). De vier korte
inleidingen van de vertaler verschaffen de lezer gedoseerde informatie om het
ongebruikelijke genre van deze inschriften tot zich te nemen.
Ten eerste staat Claes stil bij
de naam – volgens de Romeinen is een naam een signaal: nomen est omen – en dat heeft niet alleen zin in de semantische
context van grafschriften, maar krijgt een speciale betekenis bij de Portugese
dichter Fernando Pessoa (1888-1935), wiens naam in het Portugees ‘persoon’
betekent, en persona zo leert ons de
vertaler is afgeleid van het Latijnse woord voor toneelmasker. Zoals bekend is
Pessoa de uitvinder van een veelvoud aan personages die elk met hun eigen stijl
schreven, en dat waren er minstens tweeënzeventig.
Pessoa, die van 1896 tot 1905 in
Zuid-Afrika verbleef, was geschoold in de Engelse taal en zijn eerste
heteroniemen, Charles Robert Anon (Anonymous, de Naamloze) en Alexander Search
(die in juli 1907 zijn eigen grafschrift zou schrijven) schrijven in het
Engels. Na zijn terugkeer naar Portugal gebruikt hij het Engels in zijn baan
als handelscorrespondent en voor zijn Engelse gedichten die in het teken staan
van een vorm van decadentisme dat zich beroept op de antieke vervalperiode. De
tweetalige auteur, die tijdens zijn leven in het Portugees slechts de
dichtbundel Mensagem publiceerde –
zijn literaire nalatenschap zal postuum gepubliceerd worden uit de kist met
27.543 documenten – verraste volgens Claes zijn tijdgenoten met de erotiek van Epithalamium (1913) en de homo-erotiek
van Antinous (1915) en bundelde deze beide
epische gedichten met een cyclus van veertien korte epigrammen, Inscriptions (1920), een drieluik dat in
1921 verscheen met de titel English Poems.
Voor deze grafdichten
liet de dichter zich inspireren door het zevende boek van de Griekse anthologie, een verzameling van in
totaal meer dan 4000 antieke epigrammen. In dit deel lijkt de dode de
voorbijganger direct toe te spreken, een procedé dat ook Edgar Lee Masters zou
overnemen in zijn Spoon River Anthology
(1915). Pessoa’s Inscriptions,
inschriften, imiteren volgens Claes echter geen bestaande epigrammen, maar laten
zich leiden door de ‘algemene sfeer’ ervan. Deze is te typeren als een
overheersend gevoel van ‘desillusie’ en hier komt Claes terug op de
equivalentie tussen het Latijnse persona
en masker: de inscripties verwoorden niet alleen Grieks pessimisme, maar ook
Portugese melancholie: ‘Samen met Pessoa verzuchten de doden dat hun leven geen
echt leven was, maar een onwerkelijke droom. Zo spreekt het antieke masker met
de stem van de moderne dichter’.
Claes maakt de lezer ook alert op de centrale stijlfiguur
van de paradox, oftewel de verbinding van tegengestelden die volgens de
vertaler deze veertien Inscriptions
zo pregnant maken. Een voorbeeld hiervan is de laatste versregel in epigram
VII, ‘Dreaming that I slept not, I slept my dream’, door Claes vertaald als: ‘Dromend
dat ik niet sliep, sliep ik mijn eigen droom’. Claes staat ook stil bij het
Engels van Pessoa, dat hij als ‘idiosyncratisch’ omschrijft, bij zijn hier en
daar haperende metrum of onzuivere rijm: gaat het hier om de onhandigheid van
een anderstalige of om de eigenzinnigheid van een vernieuwer, vraagt hij zich
af. Als vertaler neemt hij de uitdaging op om zowel het algemene gevoel van desillusie
over te brengen, als trouw te blijven aan de literaire procedés die de dichter hiervoor
heeft toegepast. Hij voegt dus een derde masker toe, dat spreekt met de stem
van de hedendaagse vertaler en interpreet.
De tweetalige uitgave biedt de lezer
de gelegenheid om niet slechts door te dringen tot de spitsvondigheden van het
origineel, maar om de betekenis en vorm ervan te vergelijken met het vertaalde
evenbeeld. Het eerste wat opvalt, is dat Claes in zijn vertaling vasthoudt aan
de dichterlijke tekstkenmerken van eindrijm, assonanties en stijlfiguren, en
via deze literaire procedés de eigenheid van Pessoa’s melancholieke stem laat
spreken.
Dit
vergt enig aanpassingsvermogen van de leeshouding die vertrekt vanuit de
muzikaliteit van de oorspronkelijke tekst en de speelsheid waarmee de dichter
zijn onoplosbare tegenstellingen poneert, waardoor werkelijkheid, droom en
sterfelijkheid continu door elkaar lopen zonder echter in elkaar op te lossen.
De inzichten uit het rijk der doden zijn namelijk, ondanks hun onbestemdheid, door
Pessoa heel precies uitgedrukt, en deze details gaan soms verloren wanneer de
vertaler opteert voor het behoud van de vorm. De laatste twee versregels in I, ‘Hope
for the best and for the worst prepare./ The sum of purposed wisdom speaks in
this’ koppelen de illusie om verstandelijk grip te krijgen op leven en dood aan
de enigszins bombastische formule van, letterlijk vertaald, ‘de som van
doelgerichte wijsheid’. De pretentie van het menselijke intellect die hieruit
klinkt is minder pregnant in de vertaling: ‘Ziedaar al wat de wijsheid zegt
over ons lot’.
In Inschrift III vormen in het
origineel ‘I long looked down’ in versregel 1 en ‘life sight-sick’ in regel 3 een
verband via het zicht, dat eerst actief en daarna passief is. In dit gedicht pleegt
de ik-persoon, een villabewoner, volgens Claes zelfmoord. Deze interpretatie legt
hij ook in zijn vertaling van ‘life sight-sick’ met ‘het leven moe’. Hij
betrekt deze toestand dus op het lyrische ik. Bovendien maakt hij de ‘I’ in de
eerste versregel tot het onderwerp van ‘Trok op een dag [...] mijn toog over
mijn hoofd’ in versregel 3. In het origineel blijft dit echter onbeslist
doordat het de dag is – ‘Then one day drew’ – die, ‘als een geheven vlerk’ (‘Like
a raised wing’) het hoofd bedekt. Dit simpele gebaar is ‘the greatest thing’ in
het origineel, maar wordt ‘het voornaamste werk’ in de vertaling, nog een betekenisverschuiving
die het levenseinde actief maakt, terwijl bij Pessoa dit simpele gebaar, dat
geen menselijke interventie kent, groter is dan elke menselijke poging om zin
te geven aan het bestaan, ook door dit te beëindigen.
Deze incompatibiliteit tussen de
duur van het leven en het voorbijgaan der dingen enerzijds en het menselijke
handelen en het duiden van gebeurtenissen anderzijds, wordt door Pessoa heel
mooi tot uiting gebracht in epigram XII dat ik hier voluit citeer, omdat dit
ook zo’n prachtig voorbeeld is van die onoplosbare tegenstellingen die
kenmerkend zijn voor Pessoa’s ironische dichtstijl:
‘Life lived us, not we life. We,
as bees sip,
Looked, talked and had. Trees grow as we did last.
We loved the gods but as we see a ship.
Never aware
of being aware, we passed’.
In de vertaling wordt dit:
‘Wij leefden niet, wij zijn
geleefd. Als bijen nippen,
Blikten en spraken wij. Bleven als
bomen staan.
De goden waren ons niet liever dan een schip en
We zijn zonder onszelf bewust te zijn vergaan’.
Claes is er uitstekend in
geslaagd om het eindrijm te behouden, zelfs de hapering hierin, de cadens van
deze spraakzang en de wederkerige verbindingen van betekenissen die vervat zijn
in het begin en in de conclusie van het gedicht: de spanning tussen
doelgerichtheid en doelloosheid die beslist wordt door de dood, of niet eens,
die wordt opgeheven door het verstrijken van de tijd. Pessoa gebruikt hiervoor
het contrast tussen de natuurlijke doelgerichtheid van de natuur, bijen die
honing verzamelen, een boom die groeit, en de zinloosheid in dit universum van
de mens, wiens nippen willekeurig is en wiens verblijf op aarde slechtst duurt
in de tijd. Hetzelfde idee ligt vervat in de vergelijking tussen geloof in
transcendentie (het liefhebben van de goden) en de horizon waarlangs we een
schip zien passeren, waarbij verticale zingeving wordt vervangen met
horizontale verplaatsing van betekenis zonder dat deze zich in iets verankert.
Deze filosofische gedachte is minder tastbaar in de vertaling, waarin de
vergelijking met ‘dan’ wordt opgelost, terwijl bij Pessoa de goden en het schip
losstaande begrippen blijven.
Deze bespiegelingen willen niets afdoen aan de kwaliteit
van de vertaling, die in onder andere inscription
XI zeer verfijnd is: zie bijvoorbeeld hoe treffend de F/V assonantie is
behouden in de eerste versregel: ‘I for city’s want fought far and fell’ – ‘Ik
vocht en viel ver van mijn vaderstad’. De hardvochtigheid van de dood in
epigram VIII waarin een vijfjarig kind spreekt klinkt in vertaling even schrijnend
als in het origineel: ‘No god spared, or fate smiled at, so/ Small hands,
clutching so little round’ – ‘Geen god ontzag het, geen lot lachte naar het
ding/ Dat met zijn kleine handjes klauwde in het rond’. De verschillen tussen
de Engelse en de Nederlandse versie maken je eerder nog bewuster van de
handvaten die Claes in zijn inleiding de lezer had aangereikt. Wellicht is het toegestaan
dus om nog een vierde masker toe te voegen, dat van de stem van de lezer, die
zich als een bij laaft aan de veelstemmigheid van deze laconieke grafgedichten.
Fernando
Pessoa: Inscripties. Inschriften.
Engelse epigrammen ingeleid en vertaald door Paul Claes, Vleugels, Bleiswijk 2021,
45 p. ISBN 9789493186361
deze pagina printen of opslaan