De essentie van existentie
Het loopt al mis bij de afspraak aan de beuk waar Mercier (lang, pezig, baardig) en Camier (klein, gedrongen, krombenig) hun tocht zouden aanvatten. Hoewel de twee zestigers elkaar van
kindsbeen af kennen en dus min of meer weten wat ze aan de ander hebben, duurt
het ontstellend lang eer ze tot een vergelijk kunnen komen over zelfs maar het
startmoment van hun gezamenlijke reis. Eenmaal op pad, vorderen ze uiterst
moeizaam. Beide heren koesteren tegengestelde wensen, gebaseerd op
verschillende percepties van de werkelijkheid. Bovendien strooit aanhoudende
regenval roet in het eten.
Mercier en Camier is de eerste naoorlogse roman van
Samuel Beckett. De oorspronkelijk Franstalige versie van de roman, geschreven
in 1946-'47, verscheen pas in 1970, een jaar nadat Beckett de Nobelprijs voor
Literatuur ontving. De Engelstalige versie volgde nog eens drie jaar later. Op
die laatste versie baseerde Jona Hoek zich voor de eerste Nederlandse
vertaling, die onlangs verscheen bij Koppernik. Mercier en Camier wordt
algemeen beschouwd als een voorstudie van Becketts meesterwerk Wachten op
Godot.
Na
andermaal een moeizaam overleg over het doel en de zin van hun queeste (de
lezer zal die, heel beckettiaans, nimmer vernemen), komt het merkwaardige duo –
ze lijken wel een absurdistische versie van Laurel en Hardy – dan toch in
beweging, om meteen weer opgehouden te worden, 'toen de eerste regendruppels
met een zekere oriëntaalse abruptheid neerkwamen'. Omdat hun paraplu stuk is,
ziet het tweetal zich gedwongen een schuilhut op te zoeken, waar ze – hoe kan
het anders – voor een derde maal overleggen. Ze beseffen dat ze als twee
copulerende honden na de daad aan elkaar vastgeklonken zitten.
De raadselachtige
reis van Mercier en Camier heeft op het eerste gezicht niets bijzonders. Ze
worden niet geconfronteerd met vreemde volkeren of gebruiken, met andere talen,
wetten of spijzen én ze beschikken over voldoende geld om zich op de been te
houden. Toch maakt dat hun tocht er niet makkelijker op, want besluiteloosheid
speelt hen voortdurend parten. De heren verliezen zich in nodeloos redekavelen
over kleinigheden. Eerder dan hun eigen gedrag in vraag te stellen, wijzen ze
de omgeving, de omstandigheden – met name de regen – aan als schuldigen.
Achtereenvolgens spelen Mercier en Camier hun fiets, paraplu en rugzak kwijt,
maar dat lijkt hen weinig te deren. Hoe minder ballast, hoe beter! Hun goede
bedoelingen ten spijt, slagen ze er niet in doortastende beslissingen te nemen
die hen dichter bij het in nevelen gehulde doel van hun tocht zouden kunnen
brengen.
Samuel
Beckett introduceert subtiel een derde personage (zijn alter ego?), als
onzichtbare gezel en schepper van het duo. De verteller loopt met de reizigers
mee, registreert hun doen en laten en sticht verwarring door nu en dan het
woord te nemen en de acties en conclusies van het tweetal tussentijds samen te
vatten. Becketts aparte techniek zorgt ervoor dat de lezer eveneens begint te
denken als een eenheid, opgesplitst in twee tegengestelde delen, die dezelfde
weg gaan, ieder voor zich en toch tezamen.
Tegen een onwerkelijk aandoende
achtergrond van regen, maneschijn en stadsgemurmel, nemen de ergernissen toe en
het tweetal valt ten prooi aan 'een duistere cascade van tobberijen'. Om
beurten vervallen ze in wanhoop, om elkaar een minuut later hartstochtelijk in
de armen te vallen. Hoewel ze allebei een steen in de schoen van de ander zijn,
kunnen ze elkaar geen seconde missen. 'Elk erkent en ontkent de ander zonder
resultaat'. Camier, de inventieve helft van het duo, moet Mercier, geplaagd
door verlatingsangst, steeds vaker tot de orde roepen. Volgens Mercier mist
Camier dan weer het vermogen om dingen in het juiste perspectief te zien. Hun
eindeloze gekibbel, gestuntel, geweifel en wederzijdse afhankelijkheid werken
danig op de lachspieren. De vraag is of ze op die manier ooit van elkaar
verlost zullen raken.
Aan het eind van de eerste dag – ze zijn zelfs nog niet de
stad uitgeraakt – slaat de twijfel toe. Zouden ze niet beter terugkeren? De
duisternis blijkt aanvankelijk bevorderlijk voor hun queeste. Alleen in de
kroeg, in een staat van volkomen beneveling, slagen ze erin met de grootste
vrijheid te spreken en naar elkaar te luisteren, teneinde orde te scheppen in
hun nabije toekomst. Het besef groeit echter dat het doel van hun reis ongewis
zal blijven. 'Ik kan geen woord bedenken, zei Mercier, noch enige combinatie
van woorden, om uit te drukken wat we in onze ogen trachten te doen.' Echt
schot komt er dus niet in de reis.
Veel meer dan dat de een privédetective is, de ander
ongelukkig getrouwd en beiden weleens van bil gaan met de prostituee Helen,
komen we over de achtergrond en het verleden beider heren niet te weten.
Mercier en Camier zijn contourloze personages, bijna elkaars schaduw. Nu en dan
worden ze de aanwezigheid van de onzichtbare derde gewaar. Redetwistend over
wie nu eigenlijk wie op sleeptouw neemt, sukkelen ze verder.
Tot hun groot jolijt vinden de
heren de paraplu terug. Hoewel het ding al van meet af aan niet doet waarvoor
het bedoeld is, hen beschermen tegen de regen, klampen ze zich eraan vast als
drenkelingen aan een stuk wrakhout. Ze koesteren de illusie dat ze voorwaarts
bewegen, maar lopen in werkelijkheid voortdurend heen en weer en in kringetjes
in en om de stad. Ze verdrijven de tijd, meer niet. Beckett speelt een macaber
spel met tijd, zingeving en banaliteit, zoals het leven zelf.
Net als Wachten op Godot begint
en eindigt Mercier en Camier bij een boom, die mogelijk symbool staat
voor vereniging en verval. Met het duo Vladimir en Estragon in Wachten op
Godot, delen Mercier en Camier hun bindings- en verlatingsangst, hun
gebrekkige geheugen, hun dwangmatige nood aan zingeving, hun dichterlijke
inborst en hun extreme gemoedsschommelingen. Geen van hen heeft er een benul
van wat ze nu eigenlijk staan of lopen te doen en welk doel de hele onderneming
zou moeten dienen. Toch lijkt hun toekomst ervan af te hangen. Om de tijd te
doden, spelen ze stompzinnige spelletjes. Het spel met de bolhoeden komt in
beide werken voor en illustreert hoe de twee duo's ook aan elkaar het hoofd
verliezen.
De
personages en hun conversaties komen herkenbaar en toch bevreemdend over. Ze
zijn tegelijk realistisch en surreëel, banaal en absurd. Hun gedrag ontbeert
elke logica en hun belevingswereld biedt geen enkele houvast. Met chirurgische
precisie ontleedt Beckett de taal van zijn personages in hun denkbeeldige
wereld. Hij drijft het zelfs zover om de taal van hen los te fileren, wat een
behoorlijk ontwrichtend effect heeft. De duo's lijken verloren te lopen in een
kluwen van betekenissen. Beckett experimenteert met de hypothese dat taal
zinledig wordt, uitdooft of zichzelf vernietigt, wanneer die loskomt van
lichaam én geest.
Beckett lezen voelt geregeld aan als stuurloos
dobberen op zee, met een stuk wrakhout als enige houvast. Voorts is het
spartelen in golven van sublieme taal. Laat er echter geen misverstand over
bestaan: achter Becketts mistige wereld en schimmige personages schuilt een
heldere – zij het omcirkelende – visie op de essentie van het moderne bestaan,
dat draait om zingeving en taal. Wat blijft er over, wanneer je regulerende
taal en dwangmatige zingeving in een mensenleven wegneemt? Lees Beckett en er
zal iets beginnen te dagen. Over de essentie van existentie bijvoorbeeld.
Samuel
Beckett: Mercier en Camier, Koppernik, Amsterdam 2021, 152 p. Vertaling van
Mercier and Camier door Jona Hoek. ISBN 9789492313478
deze pagina printen of opslaan