De productieve schrijver Bart
Plouvier heeft zopas zijn elfde poëziebundel gepubliceerd (dat is althans de
informatie op de achterflap). Daarmee krijgen lezers van zijn werk een nieuwe
inkijk in de manier waarop de schrijver aankijkt tegen de wereld en de mensen
uit zijn omgeving. Het dichterschap van Plouvier is inderdaad in de loop der
jaren sterker autobiografisch van toon geworden, en net daardoor zal het voor
veel lezers winnen aan herkenbaarheid en inlevingsvermogen. De wereld van
Plouvier is immers veelal die van de milde melancholie en de tastbare
romantiek. De dichter vertrekt vanuit zijn eigen leven en die gevoelens worden
geprojecteerd op de buitenwereld.
De titel van deze nieuwe bundel geeft in dat verband al aan
hoe de natuur wordt ervaren als een gepersonifieerde entiteit. Doorlopend
krijgen natuurfenomenen, dieren en planten kenmerken van levende wezens die als
het ware doelgericht invloed uitoefenen op het dichterlijke ik. Daarbij valt in
deze bundel vooral de negatieve impact op, waardoor de wereld van de natuur hier
verschijnt als een soort van tegenstander, een felle kracht die op het ik
inbeukt: de oerelementen van wind, zon en water laten de mens geenszins
onberoerd. De dichter brengt dat over door het gebruik van intensiverende
werkwoorden, door hyperbolen en door opsommingen. Dat bedreigde ik verschijnt
daardoor als kwetsbaar maar vooral als een entiteit die in feite beheerst wordt
door krachten van buitenaf. Die klemtoon op het lot is typerend voor heel wat
gedichten in deze bundel. Af en toe is er ruimte voor idyllische of zelfs
extatische ervaringen in die wereld van de natuur, maar over het algemeen
overheersen toch de herfst en de winter, seizoenen die bij uitstek geassocieerd
worden met afsterven en verlies aan vitaliteit.
Die slijtage bedreigt ook
onmiskenbaar het dichterlijke ik. Het subject wordt vaak beschreven als een
speelbal van de elementen, als iemand die niet in staat is zich aan die wetten
van de natuur te onttrekken. Er is wel sprake van verzet en er zijn ogenblikken
waarop die tijdelijkheid wordt overstegen, maar dat is geen definitieve
overwinning. Ook de liefde ontsnapt niet aan die negatieve ervaringen, al is de
geliefde tegelijk wel een baken in de existentiële storm. In feite is in deze
bundel de menselijke aanwezigheid vaak nogal marginaal, met een veel grotere
aandacht voor de dynamiek in de natuur en de omgeving. De ondertitel,
‘Mariekerkse gedichten’, onderstreept trouwens de hechte band die de dichter
ervaart met zijn geografische wortels. Plouvier is zelfs op zijn sterkst als
hij die natuur weet op te roepen in intense beelden en markante details.
Tegelijk streeft de
dichter naar een vormvaste lyriek, met vaste strofevormen en eindrijm. Dat
leidt bij momenten tot een geforceerde zegging, zeker door de manier waarop
Plouvier lidwoorden afkort via elisie: wendingen als ‘’t dor bepluimde riet’
verstoren het gewone leesritme zonder dat ze iets toevoegen aan de betekenis.
Het is een teken dat de dichter de belangrijke literaire traditie niet achter
zich wil laten, maar tegelijk dompelt hij zich ook niet onder in die stijl,
waardoor zijn poëzie uiteindelijk nogal halfslachtig blijft.
Bart Plouvier: De zon regent koperen spijkers. Mariekerkse
gedichten, Vrijdag, Antwerpen 2021, Vrijdag, 44 p. ISBN 9789464340105. Distributie
Elkedag Boeken
deze pagina printen of opslaan