Begin november 2020 ziet Esther, de hoofdfiguur in de debuutroman
van Delfien Vanden Heede, hoe op haar tv-scherm het opsporingsbericht
verschijnt over de 37-jarige Elly. Esther raakt totaal overstuur nu ze moet
vernemen daar haar ex-vriendin vermist is. Dan ook beseft ze dat ze de laatste
weken zo vaak aan haar heeft moeten terugdenken, mede geleid door signalen die
ze nu pas weet te plaatsen. Zo was er de ontmoeting met een meisje dat alleen
op straat ronddwaalt: ‘je bent een lucifermeisje, net zoals ik. Er leeft een
verdriet in je zonder dat iemand het opmerkt’. Vanuit dit vertelmoment blikt
Esther terug op de relatie die ze ooit, zo’n tien jaar voordien, had met Elly:
‘Mijn
herinneringen aan haar’, noteert ze, ‘zijn aparte fragmenten en het is puzzelen
om de juiste volgorde terug te vinden. Het einde en het begin staan op mijn
netvlies gebrand, maar alles ertussen is een wervelwind van losstaande
taferelen.’
Een
duidelijke omschrijving van wat de roman geworden is: Esther volgt de meanders
van haar herinneringen om op die manier voor zichzelf een beeld op te hangen
van wat Elly voor haar betekend heeft. Opvallende ingreep hierbij is dat in de
2020-momenten, geconcentreerd binnen de verteltijd van twee dagen, het
ik-relaas op zeker moment moet wijken voor de meer afstandelijke
jij-invalshoek, die erop kan wijzen dat Esther hoe dan ook zichzelf vanop een
zekere afstand wil bekijken. Pas in het slotdeeltje zal de ik zich weer op de
voorgrond weten te plaatsen, meteen een allusie op het gegeven dat zij zichzelf
teruggevonden heeft.
Elly November was haar naam. Elly die Esther inwijdde in de lesbische
liefde, een liefde die, zeker van de kant van Esther, raakte aan de totale
overgave, zeker omdat ze in hun relatie de waarde van haar lichaam ontdekte:
‘mijn lichaam was mijn kracht’. Of Esther voor Elly, die na een eerder fout
gelopen relatie duidelijk nood heeft aan houvast, een ‘vergetertje’ was, ‘haar
medicijn om niet aan een ander te moeten denken’, hangt boven het hele verhaal als
een onuitgesproken vraag waar Esther zelf het antwoord moet zien op te vinden.
Het is een verhaal van aantrekken en afstoten, van elkaar vinden en weer
kwijtraken, van gedeelde liefde waar anderen hun plaats komen opeisen. Bé, een
van de geliefden van Elly nadat die het met Esther heeft uitgemaakt, wijst
Esther op de problemen waarmee Elly voortdurend heeft moeten kampen:
‘In hoeveel talen kan
een mens zeggen dat hij geen ruimte heeft voor een relatie? Haar vader was
stervende, haar moeder was met de noorderzon verdwenen, ze had geldproblemen,
ze had zo’n ontzettende faalangst…’
De excuses die Esther
aansluitend naar voren schuift en haar opdringerigheid ten aanzien van Elly
moeten verklaren, zijn allerminst overtuigend: ‘Ik… ik had zo’n gevoel. Ik
miste haar en ik dacht, misschien mist ze mij ook. De pandemie is soms
eenzaam.’
November
en ik is een eerlijk doorleefd beeld van de zoektocht van de hoofdfiguur
naar zichzelf, naar de manier waarop die met haar geaardheid moet zien om te
gaan (haar moeder: ‘ze heeft zichzelf weer iets wijsgemaakt dat klinkklare
onzin is’). Hoe een en ander naar een verrassend slot wordt omgebogen, wordt
deels aan de verbeelding van de lezer overgelaten. Allen dit: dat Esther zich
dan ‘verschalkt in het deurgat van haar buurmans deur’, lijkt me een
ongelukkige verwoording.
Delfien Vanden Heede: November en ik, Pelckmans, Kalmthout 2021,
166 p. ISBN 9789463105774
deze pagina printen of opslaan