Spreken en schrijven over kunst lijken tegenwoordig soms het voorrecht te worden van specialisten, die zware filosofische theorieën en technisch jargon in stelling brengen. Bernard Dewulf presenteert zich van bij het begin als een liefhebber: iemand die van schilderijen houdt en er graag lang naar kijkt, gefascineerd door de zinnelijkheid van kleur en verf. Hij is op zoek naar hun geheim over de kunst en het leven "in de hoop het nooit te vinden, uiteraard". Van schilderijen gaat volgens hem een erotische kracht uit. Kennis over techniek en de persoon van de schilder kan de liefde voor een doek doen toenemen. Dat zijn enkele van de uitgangspunten waarmee hij werk van uiteenlopende schilders vanaf het einde van de 19e eeuw benadert. Ze hebben één ding gemeen: ze schilderen allen figuratief, al is het werk van de door hem bewonderde Raoul de Keyser in dat opzicht een randgeval.
Met een groot inlevingsvermogen dringt hij door in het werk van Xavier Mellery, die de stilte zichtbaar maakt, van Léon Spilliaert met zijn mysterieuze zelfportretten vol zwarten en grijzen, van Rik Wouters, die het licht een feesttooi geeft. Biografische informatie, behoedzame analyse van de gehanteerde schildertechniek en de indruk die de schilderijen bij het kijken oproepen, worden in deze stukken (ook in die over Pierre Bonnard en de late Edgar Degas) geslaagd gecombineerd. De stijl is soms wat koketterend, de voorliefde voor de paradox soms wat gemakkelijk. Maar vaak kijkt de dichter die Dewulf is, in deze stukken mee om de hoek: "Ik heb in Parijs op een tentoonstelling een vreemd geel vlekje gezien. Er draait een naakte vrouw in bad omheen. [...] Bonnard stipte, streepte, stopte zijn doeken boordevol kleur, niet tot aan maar tot óver de rand."
De essays over hedendaagse schilders zijn zo mogelijk nog geëngageerder, omdat de omgang met hun werk dikwijls een worsteling is. De niets ontziende eerlijkheid van Jean Rustin, de verbeelding van een onbestemd geheugen bij De Keyser, het iele en onbarmhartige bloot van Marlene Dumas, de donkere zinnelijkheid van Thierry de Cordier, de dualiteit van de zuivering bij Luc Tuymans worden hier indringend bijgelicht, zonder de raadselachtigheid van die kunst te reduceren. Bij de jongere schilder Vincent Geyskens ontwaart de auteur een uitbraakpoging uit de zelfbespiegeling van de kunst -- in het besef dat verf nooit meer een louter middel tot weergave kan zijn. Heel mooi ten slotte is het persoonlijk relaas van drie kunstzomers in Watou (rond José Vermeersch, Roger Raveel en Jan Fabre): echte artistieke pelgrimages. Bijlichtingen is een gedreven 'ars amatoria' van iemand die hartstochtelijk van schilderijen houdt, een pleidooi voor een gretig kijken dat de blik laat afwisselen tussen de verf zelf en het beeld dat ze ons toont. Dat een aantal van de besproken schilderijen deels in kleur en deels zwartwit is gereproduceerd, en zo de lezer meteen tot kijken aanzet, bewijst de consequentie van deze bundel.
Bernard Dewulf: Bijlichtingen, Atlas/Contact, Amsterdam, 2001, 199 p. : ill. ISBN 90-450-0593-X
deze pagina printen of opslaan