12+ - De nieuwste poëziebundel
voor jongeren van Hans Hagen, Onbreekbaar,
is gul met beelden. Kwistig zelfs, want de titel wordt nog eens visueel
geëxpliciteerd met drie beelden uit een ander domein. Op het voorplat plaatste
illustrator Deborah van der Schaaf een vlinder in scherven, op de achterflap
tweelingkersen in ijsblokjes en op de schutbladen ‘bubbeltjesplastic’, waarmee
doorgaans breekbare voorwerpen worden ingepakt.
Toch daagt die overdaad aan illustraties de lezer ook uit. Elk
van die beelden vormt immers een contradictio in terminis en lijkt de titel
tegen te spreken. Een vlinder mag dan kwetsbaar zijn, maar breken? De kans dat
hij onder je vingers verpulvert, is groter. Eenzelfde kwetsbaarheid vormt het
onderwerp van de gedichten: een eerste liefde, je plek in de (klas)groep, een
opgevangen gesprek tussen volwassenen, maar ook existentiëlere vraagstukken en
de overlijdens van geliefden worden in woorden afgetast.
Een stuk kariger is de
uitwerking in woorden, die niet altijd even sterk weet te overtuigen. Het meest
in het oog springt de geringe aandacht voor klank, die Hans Hagens werk met
zijn vrouw Monique Hagen zo typeert. Het rijm en ritme van hun werk voor jonge
kinderen komt in Onbreekbaar slechts
een enkele keer aan de oppervlakte, opvallend genoeg in het gedicht waarvan de
tweede strofe het achterplat siert. Ook in beelden blijft Hagen vrij eenduidig,
wat op verschillende momenten ten koste gaat van de poëzie, zoals in ‘nu’
waarin een gedachte over herinneringen in vrije verzen wordt gehakt, maar er
nauwelijks meer gebeurt:
‘[…] ik pas het beeld
aan
aan het moment waarop ik terugzie
alles wordt
zachter
alles vlakt af bij iedere terugblik’
Toch bevat Onbreekbaar ook
gedichten met meer poëtisch potentieel, zoals ‘kom’ waarin de lyrische ‘ik’ een
meningsverschil tussen ooms en tantes observeert en zo belangrijke
maatschappelijke tegenstellingen spiegelt:
‘en dan her en her
en herhalen ze dat
de een na de ander
een heel octaaf hoger’.
Of dit sterke beeld uit ‘te vroeg’: ‘je lijf krulde dicht /
als een brandende foto’. In die betere gedichten rijmt Hans Hagen schijnbaar
eenvoudige observaties met inzichten die ook voor andere domeinen gelden. Op
zulke momenten zegeviert zijn poëtisch vakmanschap, dat hij al eerder voor
jongeren inzette, met name in Salto natale (1994) en Hoe angst klinkt (2012).
De wat wisselvallige invulling
was ook bij die laatste bundel her en der een punt van kritiek, al verkenden de
gedichten in Hoe angst klinkt het
poëtische palet nog een stuk sterker dan hier: meer rijm, meer elliptische
zinnen of goed ingezette enjambementen. Hagen knipoogt bewust naar die eerdere
bundels, bijvoorbeeld door ook op deze achterflap het aantal gedichten en
aantal woorden – en dit keer ook aantal illustraties – op te nemen, of door (verwijzingen
naar) gedichten uit vorige bundels op te nemen, zoals ‘inhalen’ of ‘letspo’.
Bij het verschijnen van Hoe
angst klinkt merkte recensent Pjotr van Lenteren (‘de Volkskrant’, 19.05.2012)
al op dat er nauwelijks bundels voor jongeren verschenen. Onbreekbaar wordt in de
markt gezet als ‘een perfecte kennismaking met de kracht van poëzie voor
YA-lezers’. Toch ben ik niet tot jubelen geneigd: Hagen kan echt beter, en
willen we jongeren overtuigen van poëzie, dan mag de lat niet lager. Geregeld
lijkt er te veel naar jongeren toe geschreven, en verzanden beelden in verhakte
bedenkingen waarbij enjambementen nauwelijks meerwaarde brengen.
Nochtans toont een terugblik op de jeugdpoëzie dat er wel
degelijk een plek is in te vullen – wie neemt samen met Hans Hagen de
estafettestok over? Tot die tijd zullen we het moeten stellen met de vele gedichten
‘voor volwassenen’ die jongeren kunnen aanspreken vanuit thema en taal, zoals bloemlezingen
als Je ruist in mij (2013) al bewezen.
Hans Hagen, Deborah van der Schaaf (ill.) : Onbreekbaar, Querido, Amsterdam 2018, 56 p. ISBN
9789045121314. Distributie Standaard Uitgeverij
deze pagina printen of opslaan